Titraties

8.7 Titraties
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

8.7 Titraties

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Applet titratie-opstelling
  • Theorie titreren
  • Voorbeeld rekenvraag

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert hoe een zuurbase titratie werkt;
  • Je leert om berekeningen uit te voeren met gegevens uit een titratie-experiment.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

titratie
een titratie is een analysemethode om de molariteit van een bekende stof te bepalen

Slide 5 - Tekstslide

Titratie
  • Kwantitatieve analysemethode.
  • Veel toegepast bij zuurbase reacties.

  • Erlenmeyer met oplossing met onbekende concentratie.
  • Buret met oplossing met bekende concentratie.
  • Bij volledige reactie is er kleuromslag door indicator.
  • Met berekening wordt onbekende concentratie bepaald.

Slide 6 - Tekstslide

Omslagpunt
  • Op school meestal bepaald door kleuromslag van indicator.
  • In bedrijven meestal met pH-meter (nauwkeuriger).
  • In titratiecurve is het omslagpunt nauwkeurig af te lezen.

Slide 7 - Tekstslide

Titratie berekeningen (stappenplan)
  1. Noteer de reactievergelijking (havo krijgt deze bij de opdracht of kan deze uit de tekst halen).
  2. Bereken aantal mol toegevoegde stof (liter * molariteit)
  3. Bereken aantal mol gereageerde stof (met de molverhouding)
  4. Bereken de molariteit van de gereageerde stof (naar mol/L)

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld berekening
De onbekende hoeveelheid oxaalzuur wordt opgelost in 100,0 mL demiwater. Hiervan wordt 25,00 mL gepipetteerd in een erlenmeyer en wordt getitreerd met 0,012 M natronloog. Tot kleuromslag is 12,35 mL natronloog toegevoegd. Bereken het aantal mg oxaalzuur wat is opgelost. De reactie die optreedt tijdens titreren: H2C2O4 + 2 OH- -> C2O42- + 2 H2O

Antwoord
  1. 0,01235 L * 0,012 mol/L = 1,48*10-4 mol NaOH = 1,48*10-4 mol OH- toegevoegd.
  2. Molverhouding 1:2, dus 1,48*10-4 / 2 = 7,41*10-5 mol H2C2O4 (oxaalzuur) gereageerd.
  3. Dit zat in 25,00 mL. In oorspronkelijke 100,0 mL zat *4 = 2,96*10-4 mol oxaalzuur.
  4. 2,96*10-4 mol * 90,036 g/mol = 0,027 g oxaalzuur = 27 mg.

Slide 9 - Tekstslide

plaats de tekst op de juiste plek in de tekening
De opstelling. de molariteit van een een onbekende hoeveelheid azijnzuur wordt bepaald met een titratie met natronloog
azijnzuur oplossing
natronloog
buret
pH indicator
nauwkeurig tovoegen
bekende molariteit
onbekende molariteit

Slide 10 - Sleepvraag

Fenolrood wordt gebruikt als pH indicator. Wat wordt de kleur van de oplossing als azijnzuur precies volledig met natronloog heeft gereageerd?
A
geel
B
groen
C
rood
D
oranje

Slide 11 - Quizvraag

fenolrood is oranje bij pH 7
heeft een omslagtraject van pH 6.6-8.0. Het is geel bij pH onder de 6,6 (zuur). Als al het zuur weg is gereageerd, dan is de oplossing neutraal geworden (pH 7) en is de kleur oranje. 
Als de oplossing basisch wordt (hoge pH), dan wordt deze rood.

Slide 12 - Tekstslide

de juiste notatie voor natronloog is
A
NaOH (aq)
B
Na (aq) + OH (aq)
C
Na+ (aq) + OH- (aq)
D
natriumhydroxide

Slide 13 - Quizvraag

natronloog
Natronloog is de oplossing van NaOH in water en 
dat moet je zo opschrijven: Na+ + OH-
Als azijnzuur (CH3COOH) met natronloog reageert, reageert een zuur met een base, dus CH3COOH reageert met OH-
CH3COOH + OH-   -->   CH3COO- + H2O

Slide 14 - Tekstslide

als de kleur omslaat, is er precies 12,53 mL van de 0,010 M natronloog toegevoegd. Hoeveel mol OH- heeft gereageerd?
mol
0,010
...
L
1
...
A
0,010 x 12,53 = 0,13 mol
B
0,010 x 0,01253 = 0,13 mmol
C
0,010 / 12,53 = 8,0 mol
D
0,010 / 12,53 = 8,0 mmol

Slide 15 - Quizvraag

aantal mol uitrekenen
mol = molariteit x Liter
of:



x = 0,010 x 0,01253 = 0,1253 *10-3 mol = 0,13 mmol
mol
0,010
x
L
1
0,01253

Slide 16 - Tekstslide

Er zat 25,0 mL azijnzuur (CH3COOH) in de erlenmeyer. Er heeft 0,13 mmol OH- gereageerd.
Hoeveel mol azijnzuur heeft dan gereageerd?
A
1:1 dus ook 0,13 mol
B
1:1 dus ook 0,13 mmol
C
3:1 dus 0,042 mol
D
1:3 dus 0,39 mmol

Slide 17 - Quizvraag

gebruik de reactievergelijking
CH3COOH + OH- --> CH3COO- + H2O
1            :             1           :           1        :        1

Er heeft 0,13 mmol OH- gereageerd, dus er heeft 
ook 0,13 mmol azijnzuur (CH3COOH) gereageerd (want 1:1) 

Slide 18 - Tekstslide

Er zat 25,0 mL azijnzuur in de erlenmeyer. Er heeft 0,13 mmol azijnzuur gereageerd. Wat was de molariteit van het azijnzuur?
mol
0,13*10-3
...
L
...
...
A
0,13 x 25 = 3,3 M
B
0,13 / 25 = 0,0052 M
C
0,13 x 0,025 = 0,0033 M
D
0,13*10-3 x 0,025 = 0,0052 M

Slide 19 - Quizvraag

van mol naar molariteit
Er zat 25,0 mL azijnzuur in de erlenmeyer. Er heeft 0,13 mmol azijnzuur gereageerd. Wat was de molariteit van het azijnzuur?
Molariteit is mol/L dus vul de verhoudingstabel goed in:


x = 0,13*10-3 / 0,025 = 0,0052 mol/L
mol
0,13*10-3
x
L
0,025
1

Slide 20 - Tekstslide