Chapter 6 - B,E,I

Chapter 6 
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Chapter 6 

Slide 1 - Tekstslide

Planner:
Check It's Learning to find all the information.
Tests this term:
- Reading test
- Project about Commonwealth
- Chapter 5 B&E


Slide 2 - Tekstslide

Homework :
Exercises:
ex. 11, 12a, 13, 14ab, 15a, 16, 17 (p. 110-113)
ex. 29, 30, 31b,c, 32 (p 122-125)

Study:
Chapter 6 Theme Words (p. 144)


Slide 3 - Tekstslide

Stellende trap
Je gebruikt het om dingen, dieren of mensen te beschrijven. Hiervoor heb je bijvoeglijke naamwoorden nodig:
De oude man >> The old man.
De lelijke heks >> The ugly witch.
Het mooie meisje >> The pretty girl.

Slide 4 - Tekstslide

Waar heb ik het voor nodig?
Als je mensen, dingen of dieren met elkaar wilt vergelijken, heb je de trappen van vergelijking nodig:



                                         

This animal is cute
This animal is cuter than the other one.
That is the cutest animal ever!

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Uitzonderingen!
Woorden eindigend op Y:
happy - happier - happiest

goed - beter - best(e)
good - better - best

slecht - slechter - slecht(ste)
bad - worse - worst
Wanneer gebruik je welke trap?

THAN - 2e trap
My brother is fatter than my mother.

THE - 3e trap
Jake is the friendliest kid in school.

Slide 10 - Tekstslide

Fill in the correct forms:

Slide 11 - Tekstslide

This magazine is cheap, but that
one is...........
A
cheaper
B
cheaping
C
cheap
D
cheapest

Slide 12 - Quizvraag

This is a nice cat. It's much ...............
.
my friend's cat
A
nicer than
B
niceer than
C
the nicest
D
the niceest

Slide 13 - Quizvraag

This joke was ....................
joke I've ever heard.
A
the funnyest
B
funnyer than
C
the funniest
D
funnier than

Slide 14 - Quizvraag

my sister has ...................
hobby in the world.
A
the most interesting
B
the more interestinger
C
the interestingest
D
the most interstingest

Slide 15 - Quizvraag

Oh no, this is my ............ nightmare!
A
badder
B
baddest
C
worse
D
worst

Slide 16 - Quizvraag

My life is ................. yours
A
more boring than
B
more boringer than
C
the most boring
D
the most boringest

Slide 17 - Quizvraag

Degrees of comparison

This movie is .... (scary) than the one we saw last week.

Slide 18 - Open vraag

Degrees of comparison
The Ferrari is as ..... (expensive) as that Bugatti.

Slide 19 - Open vraag

Degrees of comparison
Katy is ..... (happy) her friend.

Slide 20 - Open vraag

Degrees of comparison

That joke is the .... (funny) joke I've ever heard.

Slide 21 - Open vraag

Degrees of comparison

This movie is as .... (fantastic) as the one we saw last week.

Slide 22 - Open vraag

Degrees of comparison

My sister is the ... (thin) girl of her class.

Slide 23 - Open vraag

The degrees of comparisons is the ... (difficult) grammar item.

Slide 24 - Open vraag

Degrees of comparison

That event is the .... (dangerous) event in the world.

Slide 25 - Open vraag

verleden tijd van  'to be en have '
-

Slide 26 - Tekstslide

let op het verschil: where = waar en were = waren ( verleden tijd van zijn)

Slide 27 - Tekstslide

Past Simple of to be
  • Present simple to be = am / is / are
  • Past simple to be = was / were

  • Past Simple > Iets is in het verleden gebeurd en is nu afgelopen. 

Slide 28 - Tekstslide

Past Simple of to be
  • I - was
  • you - were
  • He/she/it - was
  • We/you/they - were

  I am very happy --> I was very happy

Slide 29 - Tekstslide

Past Simple of to have
  • Present simple to have = has / have
  • Past simple to to have = had

  • Past Simple > Iets is in het verleden gebeurd en is nu afgelopen. 

Slide 30 - Tekstslide

Past Simple of to have
  • I - had
  • you - had
  • He/she/it - had
  • We/you/they - had

  She has a dog --> She had a dog
  We have class --> We had class

Slide 31 - Tekstslide

Let op! Negatieve zinnen
Negatieve zinnen to be:
Je plakt not of 'nt achter de vorm --> wasn't / weren't

Negatieve zinnen to have:
Je zet did not of didn't voor het hele werkwoord --> didn't have

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

was of were?
was
were
I . 
Jim and my mother
My mother
He  
They.
You. 
Jim
We. 

Slide 34 - Sleepvraag

I ...... sick
We ....... happy!
....... you late?
She ....... late. She was on time!
Peter & Susie ...... at the concert. They were at home.
was
wasn't
were
were
weren't

Slide 35 - Sleepvraag

Vul de Past Simple in:
I ___ at home this morning.

Slide 36 - Open vraag

Vul de Past Simple in:
Paul ___ at a football match yesterday.

Slide 37 - Open vraag

Vul de Past Simple in:
We ___ a dog when we were young.

Slide 38 - Open vraag

Vul de Past Simple in:
My cousin ___ a broken leg last year.

Slide 39 - Open vraag

Vul de volledige ontkennende vorm van de past simple in:
They ___ (not) able to see across the sea.

Slide 40 - Open vraag

Vul de volledige ontkennende vorm van de Past Simple in:
We ___ (not) a mobile phone when we were young.

Slide 41 - Open vraag

Vul de volledige ontkennende vorm van de Past Simple in:
She ___ (not) any idea what she was doing.

Slide 42 - Open vraag

Vul de Past Simple in:
...... (to be) they shocked?

Slide 43 - Open vraag

Vul de Past Simple in:
...... (to be) your class tired the test?

Slide 44 - Open vraag

Vul de Past Simple in:
....... (to be) Jay angry today?

Slide 45 - Open vraag

Vul de past simple van to be in.
(+) Where ......... your brother and sister?

Slide 46 - Open vraag

Fill in the complete past simple form:
"My parents ... (not / to be) in Rio last summer."

Slide 47 - Open vraag

well done!

Slide 48 - Tekstslide