Het moet een waarneembare actie, gedrag of resultaat beschrijven.
Wat wil je bereiken? Wie zijn erbij betrokken? Wanneer gebeurt het? Welke delen van de doelstelling zijn essentieel? Waarom wil je dit doel bereiken?
Slide 4 - Tekstslide
Meetbaar
Hoeveel gaan we doen? Hoe kunnen we dat meten? Wat is er af als het af is?
Slide 5 - Tekstslide
Acceptabel
Als je een SMART-doel voor jezelf stelt, dan is het voldoende dat je het zelf accepteert.
De doelstelling moet positief geformuleerd zijn.
Een SMART-doel beschrijft een bepaald resultaat, niet een inspanning.
Slide 6 - Tekstslide
Realistisch
Is het doel haalbaar?
Een realistische doelstelling houdt rekening met de praktijk.
Slide 7 - Tekstslide
Tijdsgebonden
Een SMART-doelstelling heeft een duidelijke startdatum en einddatum.
Ik ga bij de volgende voortgangstoets in april een voldoende halen
Slide 8 - Tekstslide
Tip
Begin je doel met “ik”.
Gebruik na “ik” een doe- of meet-woord: maak, kan, ken, heb inzicht in, begrijp, pas toe, weet, et cetera.
Beschrijf hierna SMART in concrete woorden en in meetbare termen wat je doel is om te leren: je doel of vaardigheid.
Niet: Ik ga beter orde houden.
Wel: Ik pas tijdens mijn lessen op 4, 8 en 12 maart succesvol het assertiviteitsprincipe toe, waarbij ik tijdens iedere les minstens twee studenten aanspreek als zij tijdens mijn uitleg praten.