dag 1

dag 1
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

dag 1

Slide 1 - Tekstslide

Waarover gaat dit thema?

Sta je ’s morgens lang voor de spiegel?
Is het belangrijk voor jou hoe je eruitziet? Welke kleding draag je het liefst?
Waaraan geef je het meeste geld uit?
En hoe doen fotomodellen dat, er perfect uitzien?

Slide 2 - Tekstslide

Woorden
Thema 10:  Uiterlijk

Slide 3 - Tekstslide

het uiterlijk
  • hoe zie je er uit?
  • de buitenkant 
  • zin: De jongen kijkt vaak in de spiegel. Zijn uiterlijk is heel belangrijk voor hem.
49

Slide 4 - Tekstslide

het been
  • deel van je lichaam
  • tussen billen en tenen
  • het been - de benen
  • zin: Zijn benen doen zeer van het lopen.
  • zin: Haar been is gebroken.
1

Slide 5 - Tekstslide

het blad
  • het tijdschrift, het magazine
  • een soort dun boekje met veel foto's dat 1 keer per week of 1 keer per maand te koop is.
  • het blad - de bladen
  •  zin: Bij de supermarkt kun je een blad kopen.
2

Slide 6 - Tekstslide

(extra) het blad
  • groene deel van een plant of boom 
  • het blad - de bladeren
  • zin: In de maand mei hebben alle bomen weer bladeren.
  • zin: Het blad is licht groen.
2

Slide 7 - Tekstslide

blauw
  • donkere kleur
  • kleur van de zee of de lucht 
  • zin: Ik heb een blauwe broek aan.
  • zin: Het is mooi weer. De zon schijnt en de lucht is mooi blauw.
3

Slide 8 - Tekstslide

de broek
  • kleding
  • voor je billen en benen 
  • de broek - de broeken
  • zin: Ik koop vandaag een nieuwe broek.
  • zin: Mijn broek is te groot.
4

Slide 9 - Tekstslide

de buik
  • zacht deel van je lichaam
  • voorkant van je lichaam
  • de buik - de buiken 
  • zin: Hij heeft pijn in zijn buik als hij bang is.
  • zin: Zij heeft een baby in haar buik.
5

Slide 10 - Tekstslide

Wat is goed?
1
A
Hij heeft twee benen.
B
Ik hebt twee benen.
C
Hij hebt twee been.
D
Wij hebben twee benen.

Slide 11 - Quizvraag

1
Wat vind jij belangrijk aan uiterlijk?

Slide 12 - Woordweb

Wat is goed?
1
A
Zijn broek is blauw.
B
Hij heeft een blauwe broek.
C
Zij heeft blauwe broek.
D
Haar blauw broek.

Slide 13 - Quizvraag

Eet gezond. Eet een ...........
1
A
uiterlijk
B
snoepje
C
appel
D
patatje

Slide 14 - Quizvraag

Het is groen.
Het hangt aan een boom.
Het leeft.
1

Slide 15 - Open vraag

Dit is een ..............
1
A
boek
B
blad
C
been
D
krant

Slide 16 - Quizvraag

Maak een goede zin met:
zij en broek
2

Slide 17 - Open vraag


Wat is goed?
2
A
Zijn buik is heel dun.
B
Zijn buik is heel dik.
C
Hij heel dun buik hebben.
D
Hij buik is heel dik .

Slide 18 - Quizvraag