Voorzetsel (tijd en plaats)

Voorzetsels
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsel
Een voorzetsel zegt WAAR
 iets of iemand is
(de plaats van iets)

  • ...naast het huis.
  • ...in de boom.


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar dient een voorzetsel voor?
Een voorzetsel geeft vaak een plaats (waar) of een tijd (wanneer) aan.

Voorbeelden: 
  • De pen ligt op tafel. 
  • We spelen na het eten. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Luister en doe mee!
Ga bij het raam staan
Leg de pen op de tafel
Loop naar de deur
Ga achter je stoel staan
Doe je handen op je hoofd
Ga tussen  de tafel en de kast staan
Ga tegen de muur staan

Slide 7 - Tekstslide

Opdrachten geven.
Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Mijn boek ligt nog op het bureau.”
A
Boek
B
Ligt
C
Op
D
Bureau

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ben jij bang ..................... spinnen?
op
achter
voor
bij
tegen
aan

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”
A
Tijdens
B
De
C
Wedstrijd
D
Was

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots .......... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel past in deze zin:

“... we naar school gaan, eten we eerst onze boterham op.”
A
Na
B
Op
C
Als
D
Voor

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Hij schopt de bal ..................... de goal?
op
achter
in
bij
tegen
aan

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel past in deze zin:

“Ik speel in de tuin, ... ons huis.”
A
Tussen
B
In
C
Achter
D
Op

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Doe jij cola ..................... een glas?
op
achter
in
bij
tegen
aan

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van deze woorden is GEEN voorzetsel?

A
Huis
B
Tussen
C
Na
D
Tijdens

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
De prullenbak staat ..................... de grote kast?
op
achter
naast
bij
tegen
aan

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van deze woorden is GEEN voorzetsel?

A
Rond
B
Binnen
C
Vanaf
D
Het

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Opa heeft kaas ..................... zijn boterham?
in
achter
op
bij
tegen
aan

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht:

Maak in duo's zinnen en gebruik de voorzetsels. 

Persoon 1 bedenkt de zin en persoon 2 doet de zin in het echt na. Wissel daarna om.

Schrijf allebei 5 zinnen op met verschillende voorzetsels
voor 
op 
bij 
aan 
in 
achter 
tussen 
naast 
tegen 
boven 
onder de tafel
om de tafe

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe was de les over voorzetsels?
Ik weet wat voorzetsels zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies