Basisgrammatica Nt2 voorzetsels

Grammatica
Je leert wat een voorzetsel is.
Je leert hoe je voorzetsels gebruikt in een zin.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Je leert wat een voorzetsel is.
Je leert hoe je voorzetsels gebruikt in een zin.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom voorzetsels?
Zonder voorzetsels kun je geen plek/plaats aangeven. Fouten met voorzetsels kunnen leiden tot miscommunicatie.

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld geven: Ga op/ onder je stoel zitten. Leg het boek in de kast of onder de kast.

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies


Plaats


Voor het raam
op de tafel
bij de deur
aan de muur
in de kamer
achter het raam
tussen de bank en de tafel
naast de bank
tegen de muur
boven de tafel
onder de tafel
om de tafel

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Luister en doe mee!
Ga bij het raam staan
Leg de pen op de tafel
Loop naar de deur
Ga achter je stoel staan
Doe je handen op je hoofd
Ga tussen  de tafel en de kast staan
Ga tegen de muur staan

Slide 6 - Tekstslide

Opdrachten geven.
Ik fiets op de straat.
voorzetsel =
A
ik
B
fiets
C
op
D
straat

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De jongen stapt in de bus.
A
jongen
B
stapt
C
in
D
bus

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meisje staat in de rij bij de kassa.
A
meisje
B
in
C
bij, kassa
D
in, bij

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is NIET een voorzetsel?
A
in
B
boek
C
achter
D
naar

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is NIET een voorzetsel?
A
in
B
vaak
C
achter
D
naar

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel moet in de zin?
De training begint ....... 19.00.
A
in
B
bij
C
op
D
om

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel?
Morgen komt mijn vriendin .... mij eten.
A
bij
B
voor
C
in
D
naar

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel?
...... november komt de maand december.
A
voor
B
naar
C
na
D
naast

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel?
Hij geeft een taart .... zijn moeder.
A
naar
B
aan
C
bij
D
voor

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel?
De juf schrijft ..... een rode pen.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel?
De oefening staat ..... bladzijde 16.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel?
Wanneer ga jij ....... huis?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Praatplaat bekijken
Welke voorzetsels zie je terug?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht:

Maak in duo's zinnen en gebruik de voorzetsels. 

Persoon 1 bedenkt de zin en persoon 2 doet de zin in het echt na. Wissel daarna om.

Schrijf allebei 5 zinnen op met verschillende voorzetsels
voor 
op 
bij 
aan 
in 
achter 
tussen 
naast 
tegen 
boven 
onder de tafel
om de tafe

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spel speelkaart dobbelsteen

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies