In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Wat hoort bij welke functie?
Sleep de organellen naar de juiste functie.
Levert energie
Bevat de erfelijke informatie
Maakt eiwitten
Vervoert de erfelijke informatie uit de celkern
Celkern
Ribosomen
Boodschappermolecuul
Mitochondriën
Slide 1 - Sleepvraag
Wat is de functie van een lysosoom in de cel?
A
zorgt voor vertering binnen de cel
B
drager van erfelijke eigenschappen
C
vervormen van eiwitten
D
transporteren van stoffen in de cel
Slide 2 - Quizvraag
Welk nr. is het golgi apparaat en wat doet die?
A
nr 8: het verpakt en bewerkt eiwitten
B
nr 6: het verpakt en bewerkt eiwitten
C
nr 8: het maakt eiwitten
D
nr 6: het maakt eiwitten
Slide 3 - Quizvraag
Wat is géén functie van het celmembraan?
A
Binden aan signaalstoffen zoals hormonen
B
Doorlaten van CO2 en O2
C
Niet doorlaten van schadelijke stoffen
D
Maken van eiwitten
Slide 4 - Quizvraag
Als een paprika rijp wordt verandert hij van groen naar rood/geel/oranje. Welke verandering van plasmiden is de oorzaak?
A
Chloroplasten veranderen in chromoplasten.
B
Chloroplasten veranderen in leukoplasten.
C
Chromoplasten veranderen in chloroplasten.
D
Leukoplasten veranderen in chloroplasten.
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen osmose en diffusie?
Slide 6 - Open vraag
Slide 7 - Open vraag
verplaatsing van zout van een hoge concentratie naar een lage concentratie is een vorm van
A
Diffusie
B
Osmose
C
Actief transport
Slide 8 - Quizvraag
Aan mondingen van rivieren kan het bij vloed voorkomen dat zoetwaterplanten worden overspoeld met zeewater. Daardoor neemt de turgor van de cellen van deze planten af. Waardoor wordt de daling van de turgor voornamelijk veroorzaakt?
Doordat de cellen van deze planten in zeewater
A
Water verliezen
B
Water opnemen
C
Zout afgeven
D
Zout opnemen
Slide 9 - Quizvraag
Volgens Elaine Morgan zijn 'echte tranen' hypotonisch ten opzichte van de bloedvloeistof: het traanvocht heeft een lagere concentratie aan opgeloste deeltjes (een lagere osmotische waarde) dan de bloedvloeistof. Om te testen of dit waar is, brengt een leerling een druppel bloed en een traan op een voorwerpglaasje met elkaar in contact. Wat neemt hij onder de microscoop waar als Elaine Morgan gelijk heeft?
A
De rode bloedcellen blijven even groot
B
De rode bloedcellen krimpen
C
De rode bloedcellen zwellen
Slide 10 - Quizvraag
Kraakbeenweefsel
Botweefsel
Zenuwweefsel
Door lange uitlopers wordt informatie doorgegeven
Slide 11 - Sleepvraag
Wat is een emergente eigenschap?
Slide 12 - Open vraag
emergente eigenschap
een eigenschap die in het niveau eerder er nog niet was.
bv een emergente eigenschap van het organisme is voortplanten omdat organen zichzelf niet kunnen voortplanten.
Slide 13 - Tekstslide
wat is een goed voorbeeld van een emergente eigenschap van
populaties
A
sociale interactie
B
lopen
C
voedsel zoeken
D
vliegen
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Beschrijf hoe de controlegroep bij dit onderzoek behandeld moet worden.