Aimer, détester, préférer, adorer
Stam + uitgangje déteste ik heb een hekel aan
tu détestes jij hebt een hekel aan
il, elle, on déteste hij, zij, men (wij) heeft een hekel aan
nous détestons wij hebben een hekel aan
vous détestez jullie hebben een hekel aan, u heeft...
ils, elles détestent zij hebben een hekel aan