Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
Chronologisch
B
Opsommend
C
Tegenstellend
D
Toelichtend
Slide 14 - Quizvraag
Mevrouw Verschoor geniet van goede muziek, verder is zij een filmliefhebber.
A
Tegenstellend
B
Opsomming
C
Chronologisch
D
Toelichtend
Slide 15 - Quizvraag
Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
Opsomming
B
Tegenstellend
C
Chronologisch
D
Toelichtend
Slide 16 - Quizvraag
De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
D
toelichtend verband
Slide 17 - Quizvraag
VOORWAARDELIJK VERBAND
Een voorwaardelijk verband geeft aan
onder welke voorwaarden iets gebeurt.
Signaalwoorden:
als (dan) - indien - tenzij - mits - wanneer -
onder de volgende voorwaarden - in het geval dat -
mocht ... dan - op voorwaarde dat
Slide 18 - Tekstslide
VOORBEELD
voorwaardelijk verband
Als ik vandaag mijn kamer opruim,
(dan) mag ik morgen mee naar de Efteling.
Om mee te mogen naar de Efteling, moet ik mijn kamer opruimen.
Voorwaarde = kamer opruimen
Slide 19 - Tekstslide
REDENGEVEND VERBAND
Een redengevend verband geeft aan
waarom iemand iets doet of vindt.
Signaalwoorden:
want - omdat - daarom - dus - de reden hiervoor is - het argument is
Slide 20 - Tekstslide
VOORBEELD
redengevend verband
Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,
want ik heb er niet goed voor geleerd.
De reden van het slechte cijfer is
dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.
Slide 21 - Tekstslide
Het oorzakelijk verband
Let op! Lijkt veel op redengevend, maar hier gaat het om een oorzaak waar je geen invloed op hebt.
Signaalwoorden: doordat, dankzij, als gevolg van, dat komt door
Voorbeeld:
Doordat het warm is, begin ik te zweten.
Slide 22 - Tekstslide
Omdat het klimaat snel verandert, heb ik besloten niet meer op vliegvakantie te gaan.
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband
Slide 23 - Quizvraag
Als jij alles voor mij inpakt, koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband
Slide 24 - Quizvraag
Dankzij de corona-crisis zijn veel mensen maanden niet naar de kapper geweest.
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband
Slide 25 - Quizvraag
3 tekststructuren
inleiding
bepaald verschijnsel
middenstuk
kenmerken/voorbeelden
slot
samenvatting
inleiding
onderwerp, vraag of stelling
middenstuk
voor- en nadelen
slot
afweging
inleiding
probleem (+gevolgen)
middenstuk
gevolgen (waardoor is het een probleem? wat merk je ervan?)
oorzaken
oplossingen
slot
de beste oplossing
probleem- oplossing
voor- nadelen
verklarings-
Slide 26 - Tekstslide
Naast de tekstverbanden...
Tekstdoel - tekstsoort - tekstvorm
Titel
Onderwerp en deelonderwerp
Kernzin
Hoofdgedachte
Functie van inleiding en slot
Verwijswoorden
2 soorten samenvattingen
Tekststructuren: verklaring-, voor en nadelen-, oplossingsstructuur
Slide 27 - Tekstslide
Leren
Maak hiervan een samenvatting en vraag je steeds af: hoe? LEER JE SAMENVATTING!
BVB: -je kan het onderwerp en deelonderwerpen benoemen; * onderwerp = waar de tekst over gaat in 1 woord(engroep). Hoe: bekijk de tekst en vraag jezelf af: wat zou Meneer Mandje zeggen over deze tekst?
* deelonderwerp = een subonderwerp. Hoe: bepaal eerst het onderwerp, welke stukjes tekst horen bij elkaar en gaan over een stukje van het (MM) onderwerp? Hoe zou MM ze noemen?