Vaak een brief of e-mail en een verslag, formulier of kort bericht
Meestal onderwerpen waar je wel iets van weet (maatschappelijk onderwerp of BPV)
Opdrachten binnen een bepaalde tijd af
Soms een aantal woorden
Slide 6 - Tekstslide
Oefenopdracht
Het verslag van Lisa
Slide 7 - Tekstslide
Opdracht 5 min
Bekijk het hoofdstuk over korte teksten.
Geef jezelf per paragraaf een cijfer:
10 = dit kan ik foutloos
1 = ik weet niet eens wat het woord betekent
Slide 8 - Tekstslide
Herhalen
Korte teksten:
Memo
Advertentie, affiche, flyer
Instructie
Formulier
Enquête
Aantekeningen
Slide 9 - Tekstslide
Nabespreken
Wat heb je nodig om hoofdstuk Schrijven 1 onder de knie te krijgen?
Slide 10 - Tekstslide
Werkwoordspelling
Persoonsvorm in tegenwoordige tijd
ik-vorm
bij 'ik' Ik maak
vóór 'jij' (je) maak jij
bij de gebiedende wijs Maak een planning
ik-vorm + t
in de andere gevallen jij maakt, Dirk maakt, maakt zij
Slide 11 - Tekstslide
Werkwoordspelling
Gebruik een werkwoord waarbij je kan horen of er een t achter komt:
lopen - loop je?
smurfen - smurft je zus?
Slide 12 - Tekstslide
Werkwoordspelling
Persoonsvorm in de verleden tijd:
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.
Je schrijft ze zo eenvoudig mogelijk.
Slide 13 - Tekstslide
Werkwoordspelling
Persoonsvorm in de verleden tijd:
Zwakke werkwoorden maak je de verleden tijd door achter de ik-vorm -de(n) of -te(n) te zetten.
Hoe zat dat ook alweer???
Slide 14 - Tekstslide
Werkwoordspelling
't ex-fokschaap
1. bepaal het hele werkwoord
2. haal -en van het werkwoord af (stam)
3. de laatste medeklinker die overblijft:
4. staat wel in het 't ex-fokschaap > schrijf: ik-vorm+te(n)
staat niet in 't ex-fokschaap > schrijf: ik-vorm+de(n)
Slide 15 - Tekstslide
Afsluiting
Plan voor jezelf wat je komende week gaat oefenen:
schrijven van korte teksten
werkwoordspelling
Slide 16 - Tekstslide
Beoordeling begrijpen
Doel: je begrijpt de beoordelingspunten van het examen schrijven
Slide 17 - Tekstslide
De beoordeling
1. Samenhang (structuur)
- Je tekst bevat een volgorde: inleiding, kern, slot.
-Je gebruikt eenvoudige verbindingswoorden of signaalwoorden op de juiste manier.
- Je kunt alinea's maken.
Slide 18 - Tekstslide
In duo's
Maak tenminste 3 zinnen waarin een verbindingswoord of signaalwoord voorkomt.
Slide 19 - Tekstslide
De beoordeling
2. Afstemming op doel (inhoud)
- Je laat in de tekst zien dat je je richt op het doel informeren of instrueren of overtuigen.
- Je let op dat je informatie geeft of instructies of een mening. Je haalt niets door elkaar.
Slide 20 - Tekstslide
De beoordeling
3. Afstemming op het publiek
- Je stemt woordgebruik en de toon af op het publiek.
Slide 21 - Tekstslide
De beoordeling
4. Woordenschat en woordgebruik
- Je varieert met woordgebruik.
Je gebruikt niet steeds dezelfde zinnen.
Slide 22 - Tekstslide
De beoordeling
5. Spelling, leestekens en grammatica
- Je maakt goede zinnen. De zinnen hoeven niet lang te zijn.
- Je gebruikt leestekens. Je gebruikt in ieder geval hoofdletters en punten op de goede manier. Als het nodig is gebruik je een uitroepteken of vraagteken.
- De spelling van de meeste woorden is goed. je mag een paar foutjes maken, maar niet veel.
Slide 23 - Tekstslide
De beoordeling
6. Leesbaarheid (structuur)
- Je gebruikt een titel en tekstkopjes als dat nodig is.
In een brief of e-mail schrijf je de aanhef bovenaan en schrijf je onderaan een groet en je naam.
Slide 24 - Tekstslide
Opdracht
Oefen met de beoordelingspunten.
Slide 25 - Tekstslide
Herhalen
Schrijven 2
Langere teksten schrijven
Slide 26 - Tekstslide
Langere teksten
Schrijven in fasen
Fase 1 Voorbereiding
- onderwerp kiezen
- tekstsoort kiezen bij je doel en publiek
- schrijfplan
Slide 27 - Tekstslide
Langere teksten
Schrijven in fasen
Fase 2 Uitvoering
- eerste versie
- lees je tekst
- herschrijf je tekst
Slide 28 - Tekstslide
Langere teksten
Schrijven in fasen
Fase 3 Afronding
- taalfouten verbeteren
- passende lay-out
- laatste controle
Slide 29 - Tekstslide
Langere teksten
Brochure
Verslag en notulen
Informatief artikel
Betoog
Werkstuk
Slide 30 - Tekstslide
Individueel
Wat ga je de komende tijd oefenen?
Hoeveel tijd besteed je daaraan?
Maak een planning.
Slide 31 - Tekstslide
Herhalen
Grammatica 4
Spellingsregels
Slide 32 - Tekstslide
Spellingsregels
Meervoud - Gram 4.1
Tussenletters - Gram 4.2
Aan en elkaar of los - Gram 4.3
Bijvoeglijk naamwoord - Gram 4.4
Slide 33 - Tekstslide
Aflsuiting
Plan voor jezelf wat je de komende week gaat oefenen: