Said is ziek, hij ligt in bed.
Hij heeft een verkoudheid. Hij pakt een zakdoek.
Hij heeft het warm en hij heeft het koud.
Hij heeft hoofdpijn. Hij heeft ook rugpijn.
De dokter komt, hij staat naast het bed van Said.
De dokter zegt: “Said doe je mond open en zeg AAAAAAAAAAAA.” De dokter kijkt naar de keel van Said. Dat is niet goed.
De dokter doet zijn hand op het voorhoofd van Said. Het voorhoofd is heet.
Ook luistert de dokter naar het hart en naar de longen van Said. Hij hoort geen probleem.
Dan zegt de dokter: “Ja, ik weet het. Jij hebt de griep.
Jij moet drie dagen in bed liggen, jij gaat niet naar school. Jij krijgt paracetamol, twee pillen.”
Said zegt: “Ja, dokter dat is goed, dank u wel.”
De dokter is klaar en zegt: “Dag Said, tot ziens en beterschap!”
Said gaat in de douche. Wat heeft Said nodig voor de douche?