4.2 - Waar kun je werken

Paragraaf 4.2
Waar kun je werken?

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 4.2
Waar kun je werken?

Slide 1 - Tekstslide

Terugkijken
Je weet:
  • hoe werknemers beschermd worden
  • Waardoor vrouwen economisch minder zelfstandig zijn dan mannen
  • Welke groepen mensen belemmeringen ervaren bij hun werk
  • de arbeidsmotieven

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les weet je:
  • Wat het verschil is tussen een vaste en een flexibele baan
  • verschillen tussen werken als zelfstandige en werken in loondienst
  •  de kenmerken van een eenmanszaak, vof en bv en nv
  • je weet wat een stichting is

Slide 3 - Tekstslide

Noem 3 redenen waarom mensen gaan werken?

Slide 4 - Open vraag

Arbeidsmotieven

Arbeidsmotieven = redenen om te werken

  • Geld verdienen
  • Nuttig of zinvol bezig zijn
  • Contacten met anderen

Slide 5 - Tekstslide

Vast, tijdelijk of flexibel
Vaste baan --> Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd

Tijdelijke baan --> Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd 

Flexibele baan --> Uitzendwerk of oproepcontract 

Slide 6 - Tekstslide

Loondienst <-> zelfstandige
  1. In loondienst heb je als werknemer een arbeidsovereenkomst met je werkgever.
    --> Afgesproken loon, recht op vakantiedagen en vakantiegeld. Ook ben je zeker van geld bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid
  2. Zelfstandigen hebben hun eigen onderneming. De winst die ze daarmee behalen, is hun inkomen. Een deel van de ondernemers heeft personeel in dienst, de rest is zzp'er (zelfstandig zonder personeel)

Slide 7 - Tekstslide

Ondernemingsvormen
Een ondernemingsvorm wordt ook wel rechtsvorm genoemd
  • Rechtsvorm is het juridische vorm van je bedrijf.

Bij een ondernemingsvorm wordt gekeken naar hoeveel eigenaren er in een bedrijf zitten, wie is er aansprakelijk en hoe is de winstverdeling.
Er zijn 4 soorten ondernemingsvormen

Slide 8 - Tekstslide

Ondernemingsvormen
  • eenmanszaak (zelfstandige zonder personeel (zzp-er)
  • vennootschap onder firma (vof)
  • besloten vennootschap (bv)
  • naamloze vennootschap (nv)

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Samenvatting (1) rechtsvormen
Eenmanszaak

  • 1 eigenaar die zelf de leiding heeft
  • Kan personeel hebben
  • Schulden evt betalen met privégeld
  • De winst is het inkomen
  • Eigenaar betaalt inkomstenbelasting.
Vof (Vennootschap onder firma)
  • 2 of meer eigenaren (vennoten)
  • Kan personeel hebben
  • Schulden evt betalen met privégeld
  • De winst is hun inkomen
  • Eigenaren betalen inkomstenbelasting
Zzp'er (zelfstandige zonder personeel)
  • 1 eigenaar                              
  • Kan geen personeel hebben
  • Schulden evt betalen met privégeld
  • De winst is hun inkomen
  • Betaalt inkomstenbelasting
Voordelen:
  • Samen meer geld inbrengen
  • Taken verdelen
  • Bedrijf gaat door als één van de vennoten ziek wordt

Slide 11 - Tekstslide

Samenvatting (2) rechtsvormen
BV (Besloten Vennootschap)

  • Eigenaren zijn aandeelhouders
  • Directeur in loondienst 
  • Niet iedereen kan aandelen kopen
  • Aandelen kunnen meer waard worden 
  • Betaalt vennootschapsbelasting
  • Uitkering van winst aan aandeelhouders → dividend 
  • Failliet? → aandelen kwijt
NV (Naamloze Vennootschap)

  • Eigenaren zijn aandeelhouders
  • Directeur in loondienst 
  • Iedereen kan aandelen kopen   
  • Aandelen kunnen meer waard worden
  • Betaalt vennootschapsbelasting
  • Uitkering van winst aan aandeelhouders → dividend
  • Failliet? → aandelen kwijt

Slide 12 - Tekstslide

Stichting
  • Een stichting is een instelling die opgericht is om een bepaald maatschappelijk doel te verwezenlijken.
  • Daarvoor krijgt een stichting meestal donaties of subsidie.
  • Een stichting wordt geleid door een bestuur. 
  • Bestuursleden mogen zelf niet aan de stichting verdienen. Als de stichting geld overhoudt, mag dat alleen gebruikt worden voor het doel van de stichting.
  • Voor het uitvoeren van alle taken kan de stichting wel werknemers in dienst nemen.


Slide 13 - Tekstslide

Bij welke ondernemingsvorm is de directeur in loondienst?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
CV
D
BV

Slide 14 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm geeft aandelen uit die vrij verhandelbaar zijn?
A
NV
B
BV
C
CV
D
VOF

Slide 15 - Quizvraag

Welke van onderstaande bedrijven geeft aandelen uit?
A
NV
B
Eenmanszaak
C
CV
D
VOF

Slide 16 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm is een rechtspersoon?
A
CV
B
NV
C
VOF
D
Eenmanszaak

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent de afkorting KvK?
A
Kamer van Kooplieden
B
Kamer van Kopers
C
Kamer van Koopwaar
D
Kamer van Koophandel

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer je een bedrijf begint met een partner en beide partners hebben evenveel rechten en plichten. Welke rechtsvorm begin je dan?
A
VOF
B
BV
C
NV
D
CV

Slide 19 - Quizvraag

Het voortbestaan van een eenmanszaak is afhankelijk van de eigenaar
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Eenmanszaken zijn altijd kleine ondernemingen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Als een BV of NV failliet gaat is de eigenaar van de onderneming
A
het geïnvesteerde geld in de onderneming kwijt
B
het geïnvesteerde geld in de onderneming kwijt. Ook wordt hij op zijn privé-vermogen aangesproken

Slide 22 - Quizvraag

Als een eenmanszaak failliet gaat is de eigenaar van de onderneming
A
het geïnvesteerde geld in de onderneming kwijt
B
het geïnvesteerde geld in de onderneming kwijt. Ook wordt hij op zijn privé-vermogen aangesproken

Slide 23 - Quizvraag

Je bent persoonlijk aansprakelijk bij een...
A
BV en VOF
B
Eenmanszaak en VOF
C
Eenmanszaak en BV
D
VOF en NV

Slide 24 - Quizvraag

Het verschil tussen een NV en een BV is
A
dat de eigenaar bij een nv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden
B
dat de aandelen bij een bv voor iedereen te koop zijn en bij een nv niet
C
dat de aandelen bij een nv voor iedereen te koop zijn en bij een bv niet
D
dat de eigenaar bij een bv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden

Slide 25 - Quizvraag

Aan de slag
Ga zelfstandig aan het werk met de opdrachten 1 t/m 12
Bladzijde 110

Slide 26 - Tekstslide