6 Wat regelt de overheid?

Hoofdstuk 6: Wat regelt de overheid? 
6.1 De overheid: Wie is dat?
6.2 Wat doet de overheid voor ons?
6.3 Hoe komt de overheid aan geld?
6.4 Hoe komt de overheid rond? 
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 160 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6: Wat regelt de overheid? 
6.1 De overheid: Wie is dat?
6.2 Wat doet de overheid voor ons?
6.3 Hoe komt de overheid aan geld?
6.4 Hoe komt de overheid rond? 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.1 De overheid:Wat is dat? 
Wat weet je over de overheid?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat leer je deze paragraaf? 
1. Wat de overheid is en wie er werken.
2. Wat de verschillende overheden doen.
3. Wat infrastructuur is.
4. Wat de rijksoverheid voor ons doet.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De overheid
De gemeente, de provincie en het rijk vormen samen de overheid.
Alle drie stellen zij regels vast om de samenleving goed te laten functioneren.
Als je werknemer in dienst van de overheid bent, ben je een ambtenaar.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De gemeente
1. De gemeente is de overheid die alles regelt in je woonplaats.
2. De gemeente wordt bestuurd door de burgemeester en de wethouders (B en W).
3. De gemeenteraad moet de plannen van B en W goedkeuren en controleren. De gemeenteraad wordt gekozen door de inwoners.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De provincie
Ons land is verdeeld in 12 provincies
Het bestuur van de provincie is verantwoordelijk voor
1. een deel van de infrastructuur
2. het openbaar vervoer
3. de drinkwatervoorziening
4. waar steden en dorpen mogen uitbreiden
5. waar natuur- en recreatiegebieden komen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is infrastructuur?
A
Alle bedrijven samen
B
De voorzieningen voor vervoer en communicatie
C
Alles dat nodig is voor de drinkwater voorziening
D
Alle wetten in Nederland

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De infrastructuur
De voorzieningen die nodig zijn voor vervoer en communicatie noem je de infrastructuur. 

Bijvoorbeeld: wegen, spoorwegen, vliegvelden, havens, internet en het elektriciteitsnetwerk.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de taak van de gemeente?
A
De wegen in het land
B
Taken in de provincies
C
Alles in je woonplaats
D
Zaken voor het hele land

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen taak van de provincie?
A
De drinkwater voorziening
B
Natuur en recreatie gebieden bepalen
C
Paspoort regelen
D
Indelen van grondgebied

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De rijksoverheid
Zaken die voor heel het land van belang zijn, worden vanuit Den Haag geregeld door de centrale overheid. Dit is de rijksoverheid of kortweg: het Rijk.

De rijksoverheid zorgt onder andere voor:
1. De veiligheid in ons land (politie en leger)
2. Onderhoud van de dijken
3. Onderwijs
4. Spoorwegen
5. Snelwegen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 
Verdeel de taak bij de juiste overheid.
de provincie
de Rijksoverheid (het Rijk)
de gemeente
Politie
Brandweer
Dijken
Leger
Snelwegen
Openbaar vervoer
Drinkwatervoorziening
ID-kaart
Sportparken
Lokale wegen
Ophalen van afval
Ouderenzorg
Jeugdzorg
Riolering

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Einde 6.1 

Wat hebben we geleerd? 

We weten: 
1. Wat de overheid is en wie er werken.
2. Wat de verschillende overheden doen.
3. Wat infrastructuur is.
4. Wat de rijksoverheid voor ons doet.



Huiswerk voor dinsdag 22 maart: Opdracht 1 t/m 17

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen vandaag?

- Kort filmpje over 6.1 en 6.2 
- Uitleg over 6.2
- Werken aan het huiswerk (controle huiswerk)


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

6.2 Wat regelt de overheid voor ons? 
In deze les leren we.. 

1. Wat bedoeld wordt met collectieve voorzieningen en de collectieve sector; 
2. Wat sociale zekerheid is; 
3. Hoe sociale zekerheid betaald wordt; 
4. Wat de particuliere sector is.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Collectieve voorzieningen
Het woord ‘collectief’ betekent: gezamenlijk.

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die de overheid betaalt 
en waar iedereen gebruik van mag maken.
De overheid en instellingen die zorgen voor de uitkeringen, noem je samen de collectieve sector.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sociale zekerheid
In ons land zorgt de overheid voor sociale zekerheid. Dat betekent dat mensen die geen of te weinig inkomen hebben een uitkering krijgen. 



Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoorbeeld: 
1. Een WW-uitkering als je werkloos bent. (WW = Werkloosheidswet.) 
2. Een AOW-uitkering voor ouderen. (AOW = Algemene Ouderdomswet.) 
3. Huurtoeslag en zorgtoeslag
Wat zijn voorbeelden van deze uitkeringen?

Slide 19 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Sociale premies
Er is veel geld nodig voor al die uitkeringen. Dat geld wordt betaald door de mensen die een baan hebben.

Op het brutoloon van werknemers worden hiervoor sociale premies ingehouden.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De overheid behoort tot de collectieve sector.
Burgers en bedrijven behoren tot de particuliere sector.

Bedrijven in de particuliere sector zijn bijna altijd commercieel. Zij verkopen goederen en diensten om daarmee winst te behalen.

Collectieve sector

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wel
Niet
Collectieve voorzieningen zijn voor iedereen bedoeld.
De overheid moet met collectieve voorzieningen winst maken.
De brandweer is een voorbeeld van een collectieve voorziening.
Voor collectieve voorzieningen hoef je nooit te betalen.
De supermarkt is een voorbeeld van een collectieve voorziening.

Slide 22 - Sleepvraag

3 goed = 2 punten
2 goed = 1 punt
1 goed = 0 punten
Wat hebben we geleerd? 
1. Wat bedoeld wordt met collectieve voorzieningen en de collectieve sector; 
2. Wat sociale zekerheid is; 
3. Hoe sociale zekerheid betaald wordt; 
4. Wat de particuliere sector is.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen vandaag? 
- Uitleg paragraaf 6.3
- Werken aan huiswerk (ondertussen huiswerkcontrole)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat leer je in deze paragraaf? 
- Over verschillende belastingen
- Waarom de overheid soms subsidie geeft; 
- Waarom de overheid soms accijns heft; 
- Wat voor niet-belastingontvangsten er zijn.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarover betaal je belasting?

Slide 26 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Belasting
Belasting is een verplichte bijdrage van burgers en bedrijven aan de overheid.

- Bijvoorbeeld:
   Inkomstenbelasting betaal je over je inkomen. 
   Werk je bij een baas, dan heet dat loonbelasting. Dit gaat van je brutoloon af.
 
- Btw betaal je als je iets koopt. De winkelier geeft de btw door aan de belastingdienst.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is nu het BTW percentage?

Slide 28 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies


1. Waarom worden verschillende percentages gehanteerd?
2. Voor welke soort goederen wordt het lage tarief gerekend?
3. Voor welke soort goederen wordt het hoge tarief gerekend?
4. Welk effect heeft de verhoging op het inkomen van een
burger met een gemiddeld inkomen?

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Subsidie 
Soms wil de overheid mensen of bedrijven stimuleren om iets te doen. Dat kan door hun geld te geven. Dit noem je subsidie.

Met subsidie kan een sportvereniging bijvoorbeeld de contributie verlagen. Dan is er kans dat meer mensen gaan sporten.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Accijns
De overheid wil dat we minder roken, minder alcohol drinken, minder benzine verbruiken.
Daarom betaal je op tabak, alcohol en brandstof accijns. 

Deze extra verbruiksbelasting maakt deze producten duurder. De overheid hoopt dat we ze dan minder kopen.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Subsidie: een financiële bijdrage van de overheid om mensen en bedrijven te stimuleren.



Accijns: een extra verbruiksbelasting op alcohol, brandstof en tabak.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welk product wordt geen accijns geheven?
A
Alcohol
B
Benzine
C
Snoep
D
Sigaretten

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 10:
Accijns
Subsidie
Dit ontvang je van de overheid
Dit betaal je via de winkelier aan de overheid
Het doel is dat zo min mogelijk mensen deze producten kopen.
Sigaretten
Alcohol
Diesel en benzine
Hierdoor wordt jou museumbezoek goedkoper

Slide 35 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

§ 6.3 Hoe komt de overheid aan geld?
Inkomsten van de overheid:






Btw: belasting over de toegevoegde waarde. Het is een bel


Niet-belastingontvangsten: inkomsten van de overheid uit aardgas, winst uit overheidsbedrijven en boetes.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat leer je in deze paragraaf? 
- Wat de rijksbegroting is; 
- Wat de miljoenennota is;
- Wat een begrotingstekort of begrotingsoverschot is; 
- Rekenen met grote getallen


Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rijksbegroting
De derde dinsdag in september is Prinsjesdag. Dan leest de koning de troonrede voor. En de regering maakt dan de rijksbegroting bekend.
 
De rijksbegroting is een overzicht van de verwachte inkomsten en verwachte uitgaven van het Rijk voor het komende jaar.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij de rijksbegroting hoort de miljoenennota. Hierin legt de regering uit welke keuzes zij gemaakt heeft. Bijvoorbeeld waarom zij gaat bezuinigen. Of waarom de btw verhoogd wordt.

De regering mag haar plannen uitvoeren na goedkeuring ervan door de Eerste en Tweede Kamer.

Miljoenennota

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welke dag wordt de begroting voor het komende jaar van Nederland gepresenteerd?
A
Op Prinsjesdag
B
Op Koningsdag
C
Op de dag van verkiezingen

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitspraak over de miljoenennota en de rijksbegroting is juist?
A
De rijksbegroting licht de miljoenennota toe
B
De miljoenennota licht de rijksbegroting toe
C
De rijksbegroting en de miljoenennota zijn hetzelfde

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De inkomsten en uitgaven op de rijksbegroting zijn nooit helemaal gelijk aan elkaar.
Als de uitgaven meer zijn dan de inkomsten, is er een begrotingstekort.
Als er meer inkomsten dan uitgaven zijn, is er een begrotingsoverschot.

Begrotingstekort-en overschot

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen met grote getallen
1 miljoen (1 mln) = 1.000.000
1 miljard (1 mld) = 1.000.000.000

Als je met miljarden en miljoenen moet rekenen, kun je de miljarden omzetten in miljoenen.

1 miljard = 1.000 miljoen
Voorbeeld:
€ 54 miljard = 54 × € 1.000 miljoen = € 54.000 miljoen
€ 1,8 miljard = 1,8 × € 1.000 miljoen = € 1.800 miljoen

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen met grote getallen
Het omgekeerde kan ook: van miljoenen kun je miljarden maken.

1.000 miljoen ÷ 1.000 = 1 miljard

Voorbeeld:
€ 12.500 miljoen = (€ 12.500 ÷ 1.000) mld = € 12,5 mld
€ 5.400 miljoen = (€ 5.400 ÷ 1.000) mld = € 5,4 miljard

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nederland heeft 17 miljoen inwoners. De overheid geeft € 8 miljard uit aan het voortgezet onderwijs. Hoeveel is dat gemiddeld per inwoner?

De som is: € 8 miljard ÷ 17 miljoen = …
€ 8 miljard = € 8.000 miljoen
€ 8.000 miljoen ÷ 17 miljoen = …

Bij delen mag je de miljoenen tegen elkaar wegstrepen. 
Dus: € 8.000 miljoen ÷ 17 miljoen =
€ 8.000 ÷ 17 = € 470,59

Rekenen met grote getallen

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel miljard is 3000 miljoen?
A
30 miljard
B
30.000 miljard
C
3 miljard

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel miljoen is 45 miljard?
A
45.000 miljoen
B
0,45 miljoen
C
4,5 miljoen

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Even terug naar Miljoenennota...
Vul bij elk vakje een bedrag in wat jij daaraan uit zou geven..

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hebben we vandaag geleerd? 
- Wat de rijksbegroting is; 
- Wat de miljoenennota is;
- Wat een begrotingstekort of begrotingsoverschot is; 
- Rekenen met grote getallen. 
Wat leren ? 
- Hoofdstuk 6 (alle begrippen, rekenopdrachten, inzicht)

- Morgen herhaling 

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies