3.2

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

  • je gaat  6 minuten in sti
Deze les?
  • we kijken even terug naar de vorige les
  • we kijken het gemaakt werk na
  • uitleg, je bent stil en doet goed mee
  • je begint aan het huiswerk
  • we sluiten de les af 
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 2 - Tekstslide

  • ik weet wat een begroting is
  • ik weet wat budgetteren is
  • ik weet waar het NIBUD voor is
  • ik weet welke ontvangsten er kunnen zijn
  • ik weet wat het besteedbaar inkomen is
  • ik weet welke 3 groepen uitgaven er zijn 
  • ik kan van elke groep uitgaven 5 voorbeelden geven
  • ik weet wat een begrotingstekort is en kan dit uitrekenen
  • ik weet wat een begrotingsoverschot is en kan dit uitrekenen
  • ik kan geld omrekenen van de ene naar de andere periode
LEER              EN

Slide 3 - Tekstslide

3.1a
Budgetteren: zorgen voor evenwicht tussen de verwachte inkomensten en de verwachte uitgaven. 
Zorgen dat je rondkomt van je inkomen.
3.1b 
Budgetteren is belangrijk: je krijgt zo een beter inzicht in de verwachte inkomsten en uitgaven en je kunt kijken in welke maanden je een tekort hebt en hoe je daar iets aan kunt veranderen, of hoe je dit kunt opvangen.





Slide 4 - Tekstslide

3.1c
Jaap verdient netto € 2.000,- per maand. Dit bedrag vormt zijn (arbeids)inkomen. Maandelijks heeft hij veel uitgaven. Met een begroting zet hij zijn inkomsten en uitgaven op een rijtje. Zo probeert hij evenwicht tussen zijn inkomsten en uitgaven te krijgen. Als zijn inkomen lager is dan zijn geschatte uitgave, moet hij bezuinigen of moet hij bij een bank geld lenen. Meestal geeft hij minder uit dan hij per maand ontvangt. Het verschil kan hij sparen.





Slide 5 - Tekstslide

3.2a
1. zout => huishoudelijke uitgave
2. abonnement => vaste lasten
3. nieuwe gordijnen => reserveringsuitgave
4. gitaar => reserveringsuitgave
5. gitaarles => vaste lasten
6. duur etentje => reserveringsuitgave
7. contributie => vaste lasten
8. kapper => huishoudelijke uitgave







Slide 6 - Tekstslide

3.2b
2. is onjuist; 
    
overdrachtsinkomen = 
                                       brutototaal inkomen - bruto primair inkomen
    


primair inkomen = arbeidsinkomen plus inkomen uit bezit.







Slide 7 - Tekstslide

3.2c  per week € 120,- is per maand: 120x52/12 = € 520,-
3.2d  Je vaste lasten liggen vaak vast middels contracten die niet direct zijn op te zeggen, maar bijvoorbeeld aan het einde van het jaar. Je kunt bijvoorbeeld niet ineens minder huur gaan betalen.
3.2e  Ook de inkomsten kunnen niet altijd worden verhoogd: je kunt niet altijd of zomaar meer gaan werken of een beter betaalde baan krijgen.
3.2f  Uitgaven verminderen kan wel door te bezuinigen op huishoudelijke uitgaven (minder A-merken kopen, minder naar de kapper) of bezuinigen op reserveringsuitgaven (vakantie/cadeaus)







Slide 8 - Tekstslide

3.3a
Oorzaak geldproblemen: breekpunt tussen thuis en op jezelf
Als je thuis woont heb je weinig vaste lasten (huur, energie) als je dan op jezelf gaat wonen hou je daarom minder geld over (om te besteden aan leuke dingen) dan je voorheen gewend was.
3.3b
Door kostgeld te betalen wennen kinderen al aan de vaste lasten die je hebt als je op jezelf gaat wonen.








Slide 9 - Tekstslide

3.3c
De extra kosten moeten worden betaald door degene die zijn schuld niet had betaald. De schuldenaar. De schuld neemt dus toe!
3.3d
Bij een schuld van € 4.500,- zijn de incassokosten 
15% van € 2.500,- plus 10% van € 2.000,-  = € 575,-
3.3e
Bij een schuld van € 200,- zijn de incassokosten
15% van 200 = € 30,- maar door het minimum worden ze € 40,-








Slide 10 - Tekstslide

3.4a
Rente januari is € 100,- (die staat maar 1x in de tabel)
Kinderbijslag is 4 keer per jaar dus per keer 896/4 = € 224,-
Vakantiegeld mei € 2.520,-











Jan
Feb
Mrt
Apr
Mei
Juni
Juli
Aug
Sept
Okt
Nov
Dec
Totaal
Nettoloon
3.075
3.075
3.075
3.075
3.075
3.075
3.075
3.075
3.075
3.075
3.075
3.075
36.900
Vakantiegeld
2.520
  2.520
Rente
   100
    100
Kinderbijslag
   224
   224
    224
   224
    896
Opvangtoeslag
     52
     52
    52
    52
    52
    52
     52
    52
     52
     52
    52
    52
    624
Totaal
3.451
3.127
3.127
3.351
5.647
3.127
3.351
3.127
3.127
3.351
3.127
3.127
41.040

Slide 11 - Tekstslide

3.4b
Jan
Feb
Mrt
Apr
Mei
Juni
Juli
Aug
Sept
Okt
Nov
Dec
Woonlasten
950
950
950
950
950
950
950
950
950
950
950
950
Gas W en L
220
220
220
220
220
220
220
220
220
220
220
220
Telef en intern
120
120
120
120
120
120
120
120
120
120
120
120
Gem bel
80
80
80
80
80
80
80
80
80
80
80
80
Pr zorgverz
260
260
260
260
260
260
260
260
260
260
260
260
Woonverz
480
Ab / contrb
120
75
120
75
120
75
120
75
Motorr bel
130
130
130
130
Autoverz
780
Overige autok
250
250
250
250
250
250
250
250
250
250
250
250
Overig +
50
50
50
50
50
50
50
50
50
50
50
50
Tot vaste l
3.970
2.700
2.655
2.710
2.700
2.655
2.710
2.700
2.655
2.710
2.700
2.655
Huish uitg
400
400
400
400
400
400
400
400
400
400
400
400
Resv uitg
200
200
200
200
200
200
200
200
200
200
200
200
totaal

4.570
3.300
3.255
3.310
3.300
3.255
3.310
3.300
3.255
3.310
3.300
3.255

Slide 12 - Tekstslide

3.4c
Begrotingstekort is er in de maanden:
januari: 4.570-3.451 = € 1.119,-
februari: 3.300-3.127 = € 173,-
maart: 3.255-3.127 = € 128,-
juni: 3.255-3.127 = € 128,-
augustus: 3.300-3.127 = € 173,-
september: 3.255-3.127 = € 128,-
november: 3.300-3.127 = € 173,-
december: 3.255-3.127 = € 128,-








Slide 13 - Tekstslide

3.4d
Totale inkomsten    € 41.040,-
Totale uitgaven        € 40.720,-
Begrotingsoverschot €    320,-
3.4e
Het overschot van nu kan ervoor zorgen dat het saldo volgend jaar nog hoger is als het overschot gespaard wordt. Dan ontvangen ze rente.









Slide 14 - Tekstslide

§3.2 Sparen en beleggen 
Enkelvoudige rente
Bij enkelvoudige rente
krijg je altijd rente over
hetzelfde vaste bedrag
van je spaarrekening.

Slide 15 - Tekstslide

Spaarsaldo na n jaar = (1+p)n x beginsaldo
enkelvoudige rente              samengestelde rente

Slide 16 - Tekstslide

Spaarrekening
Spaardeposito
Vaste rente
Variabele rente
Rente over rente
Geld staat vast
Enkelvoudige rente
Samengestelde rente

Slide 17 - Sleepvraag

Zijn de volgende beweringen juist of onjuist?
Juist
Onjuist
Inflatie is aantrekkelijk voor spaarders
Met enkelvoudige verdien ik over de loop van de jaren meer.
Samengestelde rente krijg ik nooit op een internetspaarrekening

Slide 18 - Sleepvraag

Huiswerk volgende les 

Doornemen + Maken 
     Paragraaf 3.2
opdracht 3.6 t/m 3.9

Slide 19 - Tekstslide

Welke spaarvormen zijn er?
Rekenen:  
enkelvoudige rente
samengestelde rente
  1.  Sparen
  2. Eind- en contante waarde
  3. Opnamekosten
  4. Depositogarantiestelsel
  5. Aandelen
  6. Obligaties
Wat moet je weten van §3.2?

Welke 4 spaarmotieven zijn er?
Wat is het verschil tussen nominale en reële rente?
Opdrachten
3.6 toepassen begrippen 
3.7 berekenen rente
3.8 uitleggen en rekenen rente
3.9 berekenen

  Begrippen

Slide 20 - Tekstslide

  • ik weet wat een ruilen over de tijd is
  • ik weet de vier spaarmotieven
  • ik weet waar het NIBUD voor is
  • ik weet wanneer je enkelvoudige rente krijgt en kan ermee rekenen
  • ik weet waneer je samengestelde rente krijgt en kan ermee rekenen
  • ik kan de contante waarde berekenen
  • ik weet wat opnamekosten zijn en boete is
  • ik weet het verschil tussen nominale en reële rente
  • ik weet wat het depositogarantiestelsel inhoudt
  • ik weet op welke 2 manieren je kunt beleggen en weet de verschillen
  • ik weet wat dividend is
  • ik weet wat koerswinst is
LEER              EN

Slide 21 - Tekstslide