week 19/20

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?

  • Ser y estar
  • escribir una carta
  • vocabulario "las tiendas"
  • describir tu ciudad/pueblo
Semana 20
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?

  • Ser y estar
  • escribir una carta
  • vocabulario "las tiendas"
  • describir tu ciudad/pueblo
Semana 20

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Heb ik de woordenschat om iets over mezelf te vertellen nog een keer herhaald en ken ik deze.
  • Ken ik de woordenschat van persoonlijke eigenschappen.
  • Heb ik de constructie ir + a + infinitief nog een keer herhaald en kan ik deze gebruiken om mijn plannen voor de vakantie te vertellen.
Leerdoelen

Slide 2 - Tekstslide

¿Cómo estás?
Estar

Slide 3 - Tekstslide

¿Dónde estás?
Estar

Slide 4 - Tekstslide

¿Cómo eres
Ser
Lista de vocabulario: Tarea 3

Slide 5 - Tekstslide

¿Cómo eres?

Slide 6 - Woordweb

El chico ............... abierto.
A
es
B
está

Slide 7 - Quizvraag

La tienda ............... abierta.
A
es
B
está

Slide 8 - Quizvraag

Por la mañana todavía no............... despierto.
A
es
B
está

Slide 9 - Quizvraag

Pablo sabe muchas cosas, ...... muy despierto
A
es
B
está

Slide 10 - Quizvraag

Maite ha hecho los deberes, ahora ...... lista para ir a la escuela.
A
es
B
está

Slide 11 - Quizvraag

Tiene un coeficiente intelectual (IQ) alto, ...... listo.
A
es
B
está

Slide 12 - Quizvraag

Tiene mucho dinero, ....... una mujer rica.
A
es
B
está

Slide 13 - Quizvraag

Hablar de características
  • Coge la lista de vocabulario Tarea 3
  • Haz ejercicio 1 y 3
  • Habla con tu compañero/a 
LA: pág. 104
Leerdoel: Persoonlijke eigenschappen

Slide 14 - Tekstslide

Carta informal

Slide 15 - Tekstslide

Carta informal

Slide 16 - Tekstslide

Saludos en una carta informal
Hola:
¡Hola!
Querido/a/os/as + nombre + :
Querido/a amigo/a:

Preguntar cómo está alguien
¿Qué tal?
¿Cómo estás?
¿Cómo va todo?
¿Todo bien?
Despedidas en una carta informal
Un beso
Un abrazo
¡Cuídate!
Saludos
Estamos en contacto
Nos vemos pronto


Slide 17 - Tekstslide

El futuro

Slide 18 - Tekstslide

standaardzinnen
zinsopbouw

Slide 19 - Tekstslide

Langere zinnen
zinsopbouw 

Slide 20 - Tekstslide

Escribe tu carta
timer
7:00

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ken ik de namen van de winkels die je in een dorp/stad kunt vinden en ken ik an-dere woorden die met winkelen te ma-ken hebben.
Leerdoelen

Slide 22 - Tekstslide

Ir de tiendas

Ej 1 y 2
Rellena la lista de vocabulario tarea 4
LA: pág. 88

Slide 23 - Tekstslide


A
frutería
B
lavandería
C
librería
D
panadería

Slide 24 - Quizvraag

El ascensor
A
kassa
B
lift
C
trap
D
rij

Slide 25 - Quizvraag


A
pastelería
B
frutería
C
perfumería
D
papelería

Slide 26 - Quizvraag


A
pastelería
B
frutería
C
la tienda de ropa
D
zapatería

Slide 27 - Quizvraag


A
el mostrador
B
el cajero
C
el escaparate
D
el ascensor

Slide 28 - Quizvraag


A
el mostrador
B
el supermercado
C
el escaparate
D
el ascensor

Slide 29 - Quizvraag


A
el mostrador
B
la bolsa
C
el encargado
D
el ascensor

Slide 30 - Quizvraag


A
heladería
B
peluquería
C
pescadería
D
carnicería

Slide 31 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Ken ik de namen van de winkels die je in een dorp/stad kunt vinden en ken ik andere woorden die met winkelen te maken hebben.
  • Heb ik de woordenschat van mijn wijk/mijn stad nog een keer herhaald en ken ik deze.
  • Kan ik op eenvoudige wijze een telefoongesprek in het Spaans voeren. 
Leerdoelen

Slide 32 - Tekstslide

Wat weet je 
nog?

Slide 33 - Tekstslide

9

Slide 34 - Video

00:19
Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden
waarmee Sevilla wordt beschreven.

Slide 35 - Woordweb

00:35
Wat is Sevilla van Andalucía?
A
niks
B
Het is de belangrijkste stad van Andalucía
C
Het is de hoofdstad van Andalucía

Slide 36 - Quizvraag

00:58
¿Qué son, entre otros el alczar, la torre de oro y la catedral?
A
ciudades
B
lugares de interés
C
parques
D
festivales

Slide 37 - Quizvraag

01:31
Welke andere dingen
zijn er nog in Sevilla?

Slide 38 - Woordweb

01:57
Wat betekent "barrio"
A
stad
B
wijk
C
dorp
D
gemeente

Slide 39 - Quizvraag

02:35
Welke werkwoord wordt er gebruikt om aan te geven dat iets er is?

Slide 40 - Open vraag

02:42
Wat betekent 'tienda de recuerdos'?

Slide 41 - Open vraag

03:08
Welke dingen kunnen
er bij 'el río'
gedaan worden?

Slide 42 - Woordweb

03:52
Waar kun je allemaal
naartoe gaan?

Slide 43 - Woordweb

Slide 44 - Video

SER    ESTAR   HAY 

Slide 45 - Tekstslide

¿Cómo es tu ciudad/pueblo?

¿Qué hay?
¿Cómo es?
¿Dónde está?
¿Cómo describirías tu ciudad/pueblo a una persona hispanohablante en 3 frases?

Slide 46 - Tekstslide

Describir tu ciudad/pueblo ideal
 ¿Qué hay en tu ciudad/pueblo ideal?
Schrijf in je schrift op wat er allemaal in jouw ideale woonplaats is, hoe het is en waar het is.
Maak gebruik van de werkwoorden hay,  ser en estar. Gebruik ook je woordenlijst. Schrijf minstens 10 zinnen.


Por ejemplo:
Mi ciudad ideal es moderna.
En mi ciudad ideal hay muchas discotecas.
Mi ciudad ideal está en España. 
timer
20:00

Slide 47 - Tekstslide

Los deberes
Maken:
  • LE: 5.5, 6.12, 6.13
  • LE: 5.14, 5.15, 5.16

Leren:
  • Tarea 1,2,3 en 4
Los deberes

Slide 48 - Tekstslide