In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 2 videos.
Een vaak gebruikte definitie is: twee organismen horen tot één soort als zij onderling kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen krijgen. De voortplanting moet daarbij niet in een laboratorium plaatsvinden.
Van één soort zijn meerdere populaties. Vindt uitwisseling van genen plaats, dan horen die organismen tot dezelfde populatie. Er vindt 'gene flow' plaats.
De genenpool is de verzameling van alle genen in een populatie.
Is er geen selectiedruk, dan worden de genen willekeurig doorgegeven en blijft de allelfrequentie gelijk. Als je als kleine man minder kans hebt op het krijgen van een partner, dan is er een druk op het krijgen van langere mannen.
gen A komt voor met frequentie p, gen a komt voor met frequentie q (is standaard voor de dominante en recessieve vorm). p + q=1 (A en a allelen komen samen bij alle organismen voor)
In de F1 geldt p2 + 2pq+q2=1
q2 zijn alle organismen die er recessief uitzien, de dominant uitziende organismen vallen onder p2 en 2pq.
Deze wordt vaak toegepast om allelfrequenties te berekenen. Voorwaarde is wel dat er geen selectiedruk is, wat niet heel reeël is, maar wordt dan vaak verondersteld.
Als er wel selectiedruk is, dan veranderen allelfrequenties. Dit noemt men micro-evolutie. Bij macro-evolutie vindt soortsvorming plaats.
Bij co-evolutie beïnvloed het ene soort het andere soort.