In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
Wat hoort waar bij? Sleep de symbolen naar de juiste plek. Er moeten er overal drie staan!
snelheid
afstand
tijd
s
h
m/s
km/h
t
m
km
v
Slide 1 - Sleepvraag
Omrekenen: 108 km/h =
A
648 m/s
B
6480 m/s
C
3 m/s
D
30 m/s
Slide 2 - Quizvraag
Met welke formule kun je de versnelling uitrekenen?
A
a= v : t
B
versnelling is snelheid gedeeld door tijd
C
versnelling is afstand gedeeld door tijd
D
v = s : t
Slide 3 - Quizvraag
Een renpaard rent in 1 minuut en 13 seconden een ronde over de renbaan. De ronde heeft een totale lengte van 1200 m. Wat is de gemiddelde snelheid van het paard? Rond af op 2 decimalen. Schrijf de hele berekening volgens het stappenplan op.
Slide 4 - Open vraag
Welke grafiek geeft een versnelde beweging weer?
A
Grafiek A
B
Grafiek B
C
Grafiek C
D
Grafiek D
Slide 5 - Quizvraag
Je ziet hiernaast het (v,t)-diagram van een auto die een noodstop moet maken. Wat is een (v,t)-diagram eigenlijk?
A
Een afstand, tijd-diagram
B
Een plaats, tijd-diagram
C
Een snelheid,tijd-diagram
D
Een versnelling,tijd-diagram
Slide 6 - Quizvraag
Wat voor soort beweging voert het paard hiernaast uit?
A
een eenparige beweging
B
een vertraagde beweging
C
een versnelde beweging
D
dat kun je niet zeggen
Slide 7 - Quizvraag
Wat voor soort beweging is in deel E van de grafiek getekend ?
A
Eenparige (constante) beweging
B
Eenparig versnelde beweging
C
Eenparig vertraagde beweging
D
Stilstand
Slide 8 - Quizvraag
Hoeveel afstand legt de fietser af in deel A. Traject A eindigt tijdstip t = 1 uur. Gebruik de figuur!
A
Afstand = s = 10 km
B
Afstand = s = 15 km
C
Afstand = s = 20 km
D
Dit zie ik niet
Slide 9 - Quizvraag
Op t = 4 s is er sprake van een:
A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
stilstand
Slide 10 - Quizvraag
Wat voor soort beweging is in deel C van de grafiek getekend ?
A
Eenparige (constante) beweging
B
Eenparig versnelde beweging
C
Eenparig vertraagde beweging
D
Dit zie ik niet
Slide 11 - Quizvraag
Hoelang is het vliegtuig onderweg?
A
40 min
B
130 min
C
20 min
D
140 min
Slide 12 - Quizvraag
In welk gedeelte gaat de slak het snelst?
A
Gedeelte A
B
Gedeelte B
C
Gedeelte C
D
Dit zie ik niet
Slide 13 - Quizvraag
Hiernaast zie je een a,t grafiek met verschillende versnellingen. Hoe bereken je de snelheid van persoon A na t = 10 seconde?
A
Snelheid = v = a * t = 10 m/s
B
Snelheid = v = het oppervlak van grafiek A = 10 * 1 = 10 m/s
Slide 14 - Quizvraag
Hiernaast zie je een a,t grafiek met verschillende versnellingen. Hoe bereken je de snelheid van persoon B na t = 10 seconde?
A
Snelheid = v = a * t = 10 m/s
B
Snelheid = v = het oppervlak van grafiek B = 10 * 1 = 10 m/s
C
Snelheid = v = agem * t = 0,5 * 10 = 5 m/s
D
Snelheid = v = het oppervlak van grafiek B = 1/2 * 10 * 1 = 5 m/s
Slide 15 - Quizvraag
Wat voor soort beweging is in deel B van de grafiek getekend ?
Slide 16 - Open vraag
Wat is de gemiddelde snelheid na 5 seconde?
A
Op t = 5 geldt v = 10 m/s
Dus vgem = 10 m/s
B
Op t = 0 s geldt v = 0 m/s
Op t = 5 s geldt v = 10 m/s
Dus vgem = 10 + 0 / 2 = 5 m/s
Slide 17 - Quizvraag
Wat voor soort beweging is in deel A van de grafiek getekend ?
A
Eenparige (constante) beweging
B
Eenparig versnelde beweging
C
Eenparig vertraagde beweging
D
Stilstand
Slide 18 - Quizvraag
Waarom remt iemand die reageert om een noodstop maakt niet meteen af?
Slide 19 - Open vraag
Max heeft een snelheid van v = 50 m/s, bereken de stopafstand als hij afremt met een versnelling van -25 na een reactietijd van 1 seconde.