Oefentoets Energie & Beweging

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Oefentoets Natuurkunde

In de kop van een ongebruikte lucifer vinden we:

1. warmte
2. chemische energie
3. kernenergie
4. stralingsenergie

Hieronder zie je de 4 kenmerken vna de energie transitie waarmee overgaan op een duurzaam energienetwerk. Welk van deze vier kenmerken hoort bij: Je huis beter isoleren?

1. energie lokaal produceren
2. gebruik van energie beperken
3. energie opslaan
4. fossiele brandstoffen vervangen

De zon geldt als een duurzame energiebron. Wat maakt een bron duurzaam?

1. De bron raakt nooit op
2. Je hebt geen fabriek nodig om de bron te gebruiken
3. Je kan het gebruiken voor verwarming en elektriciteit
4. Er ontstaat geen CO₂ bij het gebruik

In de benzinemotor van een auto vinden de volgende energie-omzettingen plaats:

1. chemische energie → bewegingsenergie + warmte
2. chemische energie → bewegingsenergie + zwaarte-energie
3. zwaarte-energie → bewegingsenergie + warmte
4. bewegingsenergie → zwaarte-energie + warmte

Koeltoren

Chemische energie

Warmte-energie

Bewegings-energie

Elektrische Energie

Kern-energie

Waterkracht-energie

Wind-energie

Zet de juiste energievormen in de pijlen.

Chemische energie

Elektrische energie

Thermische energie

Stralings energie

Bewegings energie

Zwaarte energie

Magnetische energie

Zet de juiste energievormen in de pijlen.

Chemische energie

Elektrische energie

Thermische energie

Stralings energie

Bewegings energie

Zwaarte energie

Magnetisch energie

Een lege accu wordt opgeladen. Hiervoor is 700 J elektrische energie nodig. De accu wordt daarna aangesloten op een lampje. Als de accu weer leeg is, heeft hij 500 J elektrische energie aan het lampje gegeven. De hoeveelheid warmte die tijdens het opladen en ontladen ontwikkeld is, is dan:

1. Q = 200 J
2. Q = 500 J
3. Q = 700 J
4. Q = 1200 J

Op een stofzuiger staat dat het vermogen 750 W is. Dit getal geeft aan hoeveel elektrische energie:

1. de stofzuiger verbruikt heeft.
2. de stofzuiger per keer stofzuigen verbruikt.
3. per seconde in bewegings-energie wordt omgezet.
4. de stofzuiger per seconde gebruikt.

Een gloeilamp zet in 600 seconde 60 000 J elektrische energie om in warmte en stralingsenergie. Het totale vermogen van deze gloeilamp is:

1. 60 W
2. 100 W
3. 1000 W
4. 6000 W

De drie manieren waarop warmtetransport kan plaatsvinden zijn:

1. geleiding, straling en verbranding.
2. stroming, verbranding en isolatie.
3. verbranding, geleiding en isolatie.
4. stroming, geleiding en straling.

Je pakt een kartonnen pak melk en een blikje limonade uit de koelkast. Het blikje voelt het koudst aan. Dit komt doordat:

1. blik een betere warmtegeleider is dan karton.
2. karton een betere warmtegeleider is dan blik.
3. karton niet zo koud kan worden als blik.
4. blik meer warmte uitstraalt dan karton.

De zon is een bron van stralingsenergie. Hoe kunnen we ons isoleren tegen deze straling?

Bekijk de volgende feiten:
1. Als een hond het warm heeft, hangt zijn tong uit zijn bek.
2. De ruimte tussen dubbel vensterglas is gevuld met lucht.
3. Jonge vogels zijn gehuld in donsveertjes.

Toepassingen van lucht als warmte-isolator herken je bij:

1. 1 en 2
2. 1 en 3
3. 2 en 3
4. 1, 2 en 3

De soortelijke warmte van ijzer bedraagt 0,5 J/ g*C. Aan een blokje ijzer van 50 gram wordt 125 J warmte toegevoegd. Hoeveel graden Celsius stijgt de temperatuur van het blokje?

1. 0,20 graden Celsius
2. 0,80 graden Celsius
3. 1,25 graden Celsius
4. 5 graden Celsius

Een bekerglas met 100 gram water koelt af van 90 tot 60 graden Celcius. De soortelijke warmte van het water is 4,2 J/g*C. Bij het afkoelen verliest het water aan warmte:

1. 5 J
2. 30 J
3. 3000 J
4. 12 600 J

Wat hoort waar bij? Sleep de  symbolen naar de juiste plek. Er moeten er overal drie staan!

snelheid

afstand

tijd

s

h

m/s

km/h

t

m

km

v

Omrekenen:
108 km/h =

1. 648 m/s
2. 6480 m/s
3. 3 m/s
4. 30 m/s

Met welke formule kun je de versnelling uitrekenen?

1. a= v : t
2. versnelling is snelheid gedeeld door tijd
3. versnelling is afstand gedeeld door tijd
4. v = s : t

Een renpaard rent in 1 minuut en 13 seconden een ronde over de renbaan. De ronde heeft een totale lengte van 1200 m.
Wat is de gemiddelde snelheid van het paard? Rond af op 2 decimalen.
Schrijf de hele berekening volgens het stappenplan op.

Welke grafiek geeft een versnelde beweging weer?

1. Grafiek A
2. Grafiek B
3. Grafiek C
4. Grafiek D

Je ziet hiernaast het (v,t)-diagram
van een auto die een noodstop
moet maken.
Wat is een (v,t)-diagram eigenlijk?

1. Een afstand, tijd-diagram
2. Een plaats, tijd-diagram
3. Een snelheid,tijd-diagram
4. Een versnelling,tijd-diagram

Wat voor soort beweging voert het paard hiernaast uit?

1. een eenparige beweging
2. een vertraagde beweging
3. een versnelde beweging
4. dat kun je niet zeggen

Wat voor soort beweging is in deel E van de grafiek getekend ?

1. Eenparige (constante) beweging
2. Eenparig versnelde beweging
3. Eenparig vertraagde beweging
4. Stilstand

Hoeveel afstand legt de fietser af in deel A. Traject A eindigt tijdstip t = 1 uur. Gebruik de figuur!

1. Afstand = s = 10 km
2. Afstand = s = 15 km
3. Afstand = s = 20 km
4. Dit zie ik niet

Op t = 4 s is er sprake van een:

1. eenparige beweging
2. versnelde beweging
3. vertraagde beweging
4. stilstand

Wat voor soort beweging is in deel C van de grafiek getekend ?

1. Eenparige (constante) beweging
2. Eenparig versnelde beweging
3. Eenparig vertraagde beweging
4. Dit zie ik niet

Hoelang is het vliegtuig onderweg?

1. 40 min
2. 130 min
3. 20 min
4. 140 min

In welk gedeelte gaat de slak het snelst?

1. Gedeelte A
2. Gedeelte B
3. Gedeelte C
4. Dit zie ik niet

Hiernaast zie je een a,t grafiek met verschillende versnellingen.
Hoe bereken je de snelheid van persoon A na t = 10 seconde?

1. Snelheid = v = a * t = 10 m/s
2. Snelheid = v = het oppervlak van grafiek A = 10 * 1 = 10 m/s

Hiernaast zie je een a,t grafiek met verschillende versnellingen.
Hoe bereken je de snelheid van persoon B na t = 10 seconde?

1. Snelheid = v = a * t = 10 m/s
2. Snelheid = v = het oppervlak van grafiek B = 10 * 1 = 10 m/s
3. Snelheid = v = agem * t = 0,5 * 10 = 5 m/s
4. Snelheid = v = het oppervlak van grafiek B = 1/2 * 10 * 1 = 5 m/s

Wat voor soort beweging is in deel B van de grafiek getekend ?

Wat is de gemiddelde snelheid na 5 seconde?

1. Op t = 5 geldt v = 10 m/s Dus vgem = 10 m/s
2. Op t = 0 s geldt v = 0 m/s Op t = 5 s geldt v = 10 m/s Dus vgem = 10 + 0 / 2 = 5 m/s

Wat voor soort beweging is in deel A van de grafiek getekend ?

1. Eenparige (constante) beweging
2. Eenparig versnelde beweging
3. Eenparig vertraagde beweging
4. Stilstand

Waarom remt iemand die reageert om een noodstop maakt niet meteen af?

Max heeft een snelheid van v = 50 m/s, bereken de stopafstand als hij afremt met een versnelling van -25 na een reactietijd van 1 seconde.

​s​2​​​​m​​

Ik snap de stof voldoende

1. Ja!
2. Met wat extra oefenen!