Nederlands: quiz

Welkom!
Quiz Nederlandse taal
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Quiz Nederlandse taal

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drie rondes:
1. Nederlandse taal
2. Nederlandse taalvariaties
3. Spreekwoorden en gezegden
4. Nederlandse cultuur

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ronde 1!
Nederlandse taal

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is wél goed gespeld?


A. Ge-e-maild
B. Geëmaild
C. Gee-maild
D. Ge-emaild

Slide 4 - Tekstslide

A
Wat is een voorbeeld van een pleonasme?


A. Een ronde cirkel
B. Een rode roos
C. Een zware last
D. Een stevige hand

Slide 5 - Tekstslide

A
Wat is een synoniem voor het woord 'voorwaardelijk'?


A. Onvoorwaardelijk
B. Tijdelijk
C. Afhankelijk
D. Onafhankelijk

Slide 6 - Tekstslide

B
Hoe noem je een woord dat je van links naar rechts en van rechts naar links kunt lezen?


A. Voltooid deelwoord
B. Tautologie
C. Congruentie
D. Palindroom

Slide 7 - Tekstslide

D
Ronde 2!
Nederlandse taalvariaties

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk dialect wordt gesproken op de Waddeneilanden?


A. Gronings
B. Fries
C. Drents
D. Duits

Slide 9 - Tekstslide

B
Welk dialect hoor je hier?


A. Drents
B. Gronings
C. Twents
D. Fries

Slide 10 - Tekstslide

B
Welk dialect hoor je hier?


A. Amsterdams
B. Rotterdams
C. Twents
D. Gooisch

Slide 11 - Tekstslide

D
Welk dialect hoor je hier?

A. Drents
B. Gronings
C. Twents
D. Fries

Slide 12 - Tekstslide

D
Ronde 3!
Spreekwoorden en gezegden

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent "Iemand de oren wassen"?


A. Iemand een compliment geven.
B. Iemand streng toespreken.
C. Iemand een advies geven.
D. Iemand hard laten werken.

Slide 14 - Tekstslide

A
Als iemand zegt: "Iets op de lange baan schuiven", wat bedoelen ze dan?


A. Iets op een lange tafel zetten
B. Iets onbelangrijk maken
C. Iets uitstellen
D. Iets snel voltooien

Slide 15 - Tekstslide

C
Wat betekent "De kool en de geit sparen"?


A. Beide dieren voeren
B. Iedereen tevreden proberen te stellen
C. Geen enkel dier sparen
D. Voedsel bewaren voor later gebruik

Slide 16 - Tekstslide

B
Wat betekent: "het mes snijdt aan twee kanten"?


A. Twee mensen hebben schuld.
B. Iets levert dubbel voordeel op.
C. De waarheid komt aan het licht.
D. Je moet het jezelf niet moeilijker maken dan nodig.

Slide 17 - Tekstslide

B
Ronde 4!
Nederlandse cultuur

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met welk land drijft Nederland de grootste handel?


A. China
B. België
C. Duitsland
D. Indonesië

Slide 19 - Tekstslide

C
Hoeveel provincies heeft Nederland?


A. 10
B. 11
C. 12
D.  13

Slide 20 - Tekstslide

C
Welk Nederlandse bedrijf is 's werelds grootste bierbrouwer?



A. Amstel
B. Bavaria
C. Grolsch
D. Heineken

Slide 21 - Tekstslide

D
Welke Nederlandse stad staat bekend als de financiële hoofdstad van Nederland?


A. Utrecht
B. Rotterdam
C. Amsterdam
D. Den Haag

Slide 22 - Tekstslide

C
Geef jouw antwoorden door aan een ander tweetal.

We gaan nu elkaars antwoorden nakijken.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies