Ik kijk naar de lichtgevende wijzers van mijn horloge. Twaalf minuten over twee. En we hadden hier om twee uur afgesproken. Verdomme, zo moeilijk is het toch niet om op tijd te komen? Nog vijf minuten en ik ben weg. Opeens hoor ik iets, boven het gebulder van de wind uit. Een krakende plank en een kuchje.
'Hè, hè, eindelijk,’ mompel ik. 'Wat dacht je? Ik kom een kwartier te laat? Dat kun je echt niet maken.'
Geïrriteerd draai ik me om. Terwijl ik dat doe, wordt het ineens doodstil. Het lijkt alsof de wind is gaan liggen. Alsof het voortdurende geraas van de golven is verdwenen. Ik hoor alleen nog mijn eigen hartslag. En ik voel iets rond mijn nek. Warm en sterk. Twee handen.
'Laat me los,' zeg ik.
De handen blijven op hun plek.
'Kappen met deze onzin,' snauw ik. 'Ik kan hier niet om lachen.'
Heel langzaam sluiten de vingers zich verder om mijn nek, als een ketting die strak wordt getrokken.
'Nee,' hijg ik.
Ik voel hoe de greep om mijn nek verstevigt. Hoe het bloed in mijn oren bonst. Paniekerig zuig ik kleine stroompjes lucht in mijn longen.
'Los!' kraakt mijn stem.