Florence 07-06-2024

Florence 07-06-2024
ENGLISH

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Florence 07-06-2024
ENGLISH

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet ik kennen voor de toets?
  1.  Comparisons (trappen van vergelijking): older/oldest
  2. Comparisons: more/most
  3. yes/no questions in the past
  4. Negative sentences in the past
  5. Year 2: p.141: Pitfalls 
  6. Vocabulary: page 144-145
  7. Stones: page146
  8. Irregular verbs: page 203-204

Slide 2 - Tekstslide

De Trappen van vergelijking

Slide 3 - Tekstslide


My scooter is faster than yours! (de vergrotende trap)
Walking is the cheapest way to travel. (de overtreffende trap)

Wat valt op?
Het enige verschil met het Nederlands zit hem in de overtreffende trap: the cheapest. In het Engels vind je daar -est. Een extra e, dus.     
Trappen van vergelijking

Slide 4 - Tekstslide

In het Engels zijn er 2 regels voor de trappen van vergelijking
(en natuurlijk een aantal uitzonderingen).

Bij korte woorden (1 of 2 lettergrepen) komt er -er en -est achter het woord:

small - smaller - smallest

fast - faster - fastest

big - bigger - biggest

pretty - prettier - prettiest

Trappen van vergelijking

Slide 5 - Tekstslide

Bij lange woorden (3 of meer lettergrepen) zetten we géén -er of -est achter het woord.

We zetten dan more en most voor het woord:

beautiful - more beautiful (than) - (the) most beautiful
delicious - more delicious (than) - (the) most delicious


Trappen van vergelijking

Slide 6 - Tekstslide

Let op! 

Sommige woorden doen niet mee met de regels, zij hebben andere vormen in de vergrotende en overtreffende trap. 

Deze moet je uit je hoofd leren:

bad - worse - worst
good - better - best
Trappen van vergelijking

Slide 7 - Tekstslide

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
easy
A
easier - easiest
B
more easy - most easy
C
easyer - easyest
D
easyr - easyst

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
incredible?
A
incredibler - incrediblest
B
more incredibler - most incrediblest
C
incredibleer -incredibleest
D
more incredible - most incredible

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
good?
A
gooder - goodest
B
beter - best
C
better - best
D
more good - most good

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
important?
A
importanter -importantest
B
more important - most important
C
more importanter - most importantest
D
importantly - importantliest

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
famous?
A
famouser- famousest
B
more famous- most famous
C
famousser - famoussest
D
more famouser - most famousest

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
big?
A
biger- bigest
B
more big- most big
C
bigger- biggest
D
more bigger - most biggest

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
tall?
A
taller-tallst
B
taller-tallest
C
more tall-most tall
D
tallier-talliest

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
bad?
A
badder - baddest
B
worse - worst
C
bader - badest
D
more bad- most bad

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
little?
A
littler - littlest
B
more littler - most littlest
C
more little -most little
D
less - least

Slide 16 - Quizvraag

Past Simple

Slide 17 - Tekstslide

The Past Simple
Bij regelmatige ww                              Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed



Je gebruikt de Past Simple als je het hebt over  iets dat in het verleden gebeurd is en nu afgelopen is.

Let op:
try - tried
live - lived

2e rij (Past Simple)

Slide 18 - Tekstslide

Fill in the correct Past Simple form:
Nancy ....... with her friends yesterday.
A
plays
B
played
C
plaied
D
did played

Slide 19 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
Famke Louise ...... another bad concert last night.
A
haved
B
gived
C
has done
D
gave

Slide 20 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
Miss vd Valk ....... me how to use the Past Simple yesterday.
A
teached
B
taughted
C
taught
D
teaches

Slide 21 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
NAC ....... young PSV last week. (defeat)
A
defeat
B
defeated
C
defeats
D
defeateds

Slide 22 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
In July 2019 Boris Johnson ..... the Prime Minister of the UK.
A
became
B
become
C
becomed
D
becamed

Slide 23 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
I .... them a nice story
A
telled
B
did telled
C
did told
D
told

Slide 24 - Quizvraag

Past Simple: Questions
Bij alle werkwoorden:
Did + onderwerp + hele werkwoord
Je vervoegt dus helemaal niks!!!
Examples:
Did you go?
Did she see?
Did they find?

Slide 25 - Tekstslide

Past Simple: Questions
Is er een Hulpwerkwoord - Was/were of could/would
dan komen deze aan het begin.
Was your mum in Italy two weeks ago?
Could you take photos during the flight?
Stel je een WH-vraag (who, what, which, when, where, how) dan komt dit aan het begin.
Where was Jenn last Thursday?
How could they leave without their passports?

Slide 26 - Tekstslide

Past Simple: Negations
Bij alle werkwoorden:
Onderwerp + didn't + hele werkwoord
Je vervoegt dus helemaal niks!!!!
Examples:
I didn't go
He didn't see
We didn't find

Slide 27 - Tekstslide

Past Simple: Negations
Bij  was/were of would of hulpwerkwoorden zoals could en would voeg je n't(not) toe.
She wasn't in Italy last summer.
Rick and Bo weren't happy to leave France.
I couldn't see the Mona Lisa in Paris.

Slide 28 - Tekstslide

Maak een vraag:
John made lunch.

Slide 29 - Open vraag

Maak een vraag:
I was in Paris two weeks ago.

Slide 30 - Open vraag

Maak een ontkenning:
I ate a sandwich.

Slide 31 - Open vraag

Maak ontkennend:
Daniel played in the park

Slide 32 - Open vraag

Maak een ontkenning:
We went shopping.

Slide 33 - Open vraag

Slide 34 - Tekstslide