Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
4.7 Grammatica
Nederlands
B1H
29 mei
1 / 20
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
In deze les zitten
20 slides
, met
tekstslides
en
4 videos
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Nederlands
B1H
29 mei
Slide 1 - Tekstslide
Lezen..
timer
10:00
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
lesdoel:
- aan het einde van de les kunnen we bijvoeglijk naamwoorden benoemen en aanwijzen in een zin
- aan het einde van de les weten we wat voorzetsels en telwoorden zijn
Slide 5 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen zinsdelen en woordsoorten?
Slide 6 - Tekstslide
Verschil:
1.
Woordsoorten
2.
Zinsdelen
bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord, bijwoord, koppelwerkwoord, etcetera...
persoonsvorm, onderwerp, naamwoordelijk gezegde, bijwoordelijke bepaling, etcetera...
Slide 7 - Tekstslide
Zelfstandige naamwoorden
= Mensen, dieren dingen.
Voor een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord zetten.
Namen
zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.
Slide 8 - Tekstslide
Werkwoord (ww)
Een
werkwoord
is een
woordsoort
.
De afkorting van werkwoord is
w
w
.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn o
ok zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt
- wat iets of iemand
doet,
- wat iets of iemand
overkomt
-
wat er is gebeurd
.
Voorbeelden van werkwoorden:
Lopen Zijn
Fietsen Leren
Rennen Eten
Koken Voetballen
Slide 9 - Tekstslide
Lidwoorden
Staan voor een zelfstandig naamwoord:
de - het - een
onbepaald lidwoord:
een
bepaald lidwoord:
de - het
Slide 10 - Tekstslide
bijvoeglijk naamwoorden
een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Telwoorden
Gewone Telwoorden zijn 1, 2, 3 ...
Rangtelwoorden geven aan hoeveelste iets is.
Eerste, tiende, laatste
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
voorzetsels
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Hoe vind je een voorzetsel?
Je zet: het feest of de kast er achter
De jongen klimt op de kast
(voorzetsel = op)
Jantje gaat naar het feest
(voorzetsel = naar)
Slide 17 - Tekstslide
Samengevat:
bijvoeglijk naamwoorden zeggen iets over zelfstandig naamwoorden
telwoorden geven een hoeveelheid aan of een volgorde
voorzetsels zijn woorden waar je 'de kast' of 'het feest' achter kunt zetten
Slide 18 - Tekstslide
Maken:
4.7 grammatica blz. 48
opdracht 3 t/m 12
Slide 19 - Tekstslide
Maken:
4.7 grammatica blz. 48
opdracht 1
klaar?
Lezen
Slide 20 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
4.7 Grammatica
Mei 2022
- Les met
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
4.7 Grammatica Kader + basis + GL
Mei 2022
- Les met
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 1
4.7 Grammatica Kader
Mei 2021
- Les met
13 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 1
4.7 Grammatica T/H
Maart 2023
- Les met
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Woordsoorten
Juni 2024
- Les met
42 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
4.7 Grammatica voorzetsel
April 2021
- Les met
11 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Hoofdstuk 4 grammatica les 3
Mei 2024
- Les met
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Woordsoorten
Juni 2024
- Les met
35 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1