Woordsoorten

Woordsoorten H4.7 en H5.7
  • Terugblik
  • Uitleg lidwoord, zelfstandig naamwoord en werkwoord
  • Uitleg bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en telwoord
  • Afsluiting
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten H4.7 en H5.7
  • Terugblik
  • Uitleg lidwoord, zelfstandig naamwoord en werkwoord
  • Uitleg bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en telwoord
  • Afsluiting

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




  • Woordsoorten herhalen 
  • Woordsoorten oefenen
Vandaag
Oefen goed: versterk je zelf!
Vrijdag Toets!
Programma:

Slide 2 - Tekstslide

Tyler

Aan het einde van deze les hebben jullie geleerd
woordsoorten in een zin te vinden en te benoemen
LESDOEL van vandaag: 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden:

Slide 4 - Tekstslide

Mensen
Dieren
Planten
Dingen
Begrippen
Namen
Zelfstandige naamwoorden
Hoe vind je die?
- Je kan er bijna altijd de/het voor zetten.
- Je kan het woord verkleinen.
- Je kan het woord in het meervoud zetten. 


Welke categorieën zijn er ook alweer allemaal?

Slide 5 - Tekstslide

Mensen
Dieren
Planten
Dingen
Begrippen
Namen
Zelfstandig naamwoord
  • Mensen
  • Dieren
  • Planten
  • Dingen
  • Begrippen
  • Namen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.


Voorbeelden:
De gevlekte koe
 
Soms staan er zelfs meerdere bijvoeglijke naamwoorden op die plek. 
Kijk maar:
Het leuke, spannende spel
De snelle, blauwe auto


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord staat soms ook achter een zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld:
De juf is leuk.
De traktatie was lekker.

Heel soms vind je een zin waarin er zowel vóór als achter het zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk naamwoord staat.
Bijvoorbeeld:
De strenge juf was boos.



Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WERKWOORD
- werkwoorden = doe-woorden

- zegt wat iets of iemand doet of overkomt
- kan vervoegd worden (kan verschillende vormen hebben)
Lopen, eten, slapen, gapen....

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsel

Voorbeelden: achter, binnen, boven, langs, naast, onder, uit.

-Een voorzetsel (vz) kun je meestal voor een lidwoord zetten.
     Voorbeeld: op een bruine boterham.

-Een voorzetsel geeft plaats, tijd, oorzaak/reden of richting aan.

TIP: een vz kun je voor ‘de kast' of voor 'het feest' zetten.
     



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsel
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.
Voorzetsels zijn onder andere: voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten.......

Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er …de kast of …het feest
achter te zetten.
...de kast of ...het feest

voor de kast, op de kast, achter de kast…tijdens het feest, tot het feest, zonder het feest…



Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Telwoord

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het einde van deze les hebben jullie geleerd
woordsoorten in een zin te vinden en te benoemen
LESDOEL van vandaag bereikt? 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 2-2 
klas 2a

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies





  • Woordsoorten herhalen 
  • Huiswerk bespreken
  • Samen afsluiten
Vandaag
Opdracht 7 t/m 12
 Huiswerk:
Programma:

Slide 16 - Tekstslide

Tyler
Je kunt herkennen in een zin/tekst:

  • Bijvoeglijk naamwoorden (bn)
  • Telwoorden (tw)
  • Voorzetsels (vz)
LESDOELEN

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maken Talent H5.4-Grammatica klas 1A
Nakijken opdracht 1 t/m 12 blz. 101 t/m 105




timer
20:00

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden:

Slide 19 - Tekstslide

Mensen
Dieren
Planten
Dingen
Begrippen
Namen
Zelfstandige naamwoorden
Hoe vind je die?
- Je kan er altijd de/het voor zetten.
- Je kan het woord verkleinen.
- Je kan het woord in het meervoud zetten. 


Welke categorieën zijn er ook alweer allemaal?

Slide 20 - Tekstslide

Mensen
Dieren
Planten
Dingen
Begrippen
Namen
Zelfstandig naamwoord
  • Mensen
  • Dieren
  • Planten
  • Dingen
  • Begrippen
  • Namen

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WERKWOORD
- werkwoorden = doe-woorden

- zegt wat iets of iemand doet of overkomt
- kan vervoegd worden (kan verschillende vormen hebben)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.

Voorbeelden:
De gevlekte koe
Het woord ‘gevlekte’ zegt hier iets over het zelfstandig naamwoord ‘koe’.

Meestal staat het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig naamwoord. Soms staan er zelfs meerdere bijvoeglijke naamwoorden op die plek. Kijk maar:

Het leuke, spannende spel
De snelle, blauwe auto


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord staat soms ook achter een zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld:
De nieuwe juf is leuk.
De traktatie was lekker.
Heel soms vind je een zin waarin er zowel vóór als achter het zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk naamwoord staat.
Bijvoorbeeld:
De strenge juf was boos.
In deze zin zeggen de woorden ‘strenge’ en ‘boos’ allebei iets over het zelfstandig naamwoord ‘juf’. Conclusie: beide woorden zijn bijvoeglijke naamwoorden.


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsel

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsel

Voorbeelden: achter, binnen, boven, langs, naast, onder, uit.

-Een voorzetsel (vz) kun je meestal voor een lidwoord zetten.
     Voorbeeld: op een bruine boterham.

-Een voorzetsel geeft plaats, tijd, oorzaak/reden of richting aan.

TIP: een vz kun je voor ‘de kast' of voor 'het feest' zetten.
     



Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsel
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.
Voorzetsels zijn onder andere: voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten.......

Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er …de kast of …het feest
achter te zetten.
...de kast of ...het feest

voor de kast, op de kast, achter de kast…tijdens het feest, tot het feest, zonder het feest…



Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Telwoord

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Telwoord

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maken Talent H5.4-Grammatica klas 1A
Extra spelling blz 130 en 131
Opdracht 2
Opdracht 3
Opdracht 4
Opdracht 8



timer
20:00

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt herkennen in een zin/tekst:
-Ik weet hoe ik mijn filmverslag moet maken
-Ik herken de volgende woordsoorten:
  • Bijvoeglijk voornaamwoorden (bn)
  • Telwoorden (tw)
  • Voorzetsels (vz)
LESDOELEN bereikt? 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maken Talent H5.4-Grammatica klas 1B
Nakijken opdracht 1 t/m 12 blz. 101 t/m 105

Extra spelling blz 130 en 131
Opdracht 2
Opdracht 3
Opdracht 4
Opdracht 8


timer
20:00

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maken Talent H5.4-Grammatica
Grammatica 5.4 
Opdracht 1 t/m 7  vanaf blz 101                         

Eerder klaar? Afmaken...
Opdracht 8 t/m 10 vanaf blz 103
 

timer
20:00

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies