VWO Herhaling woordsoorten - voornaamwoorden

Grammatica 
Herhaling 
woordsoorten
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 
Herhaling 
woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Waarom een voornaamwoord?
A. Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.

B. Tante had een boek aan Jan gegeven. Hij bedankte haar voor het boek. Ze vertelde hem dat het erg leuk was. 


Slide 2 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
De vragende voornaamwoorden (vr. vnw) zijn:
wie, wat, welk(e) en wat voor (een)
Meestal staan ze aan het begin van een vraagzin. 
Soms staan ze midden in een zin. Dan zijn ze wat lastiger te herkennen. 
Door de zin vragend te maken, komt het vragend voornaamwoord vooraan in de zin te staan. 
Kun je mij vertellen wat voor mobiel jij hebt? 
Wat voor een mobiel heb jij? 

Slide 3 - Tekstslide

Let op!
Vraagwoorden als waarom, hoe, waarin, waarmee enz. verwijzen niet 
naar mensen of dingen. 
Ze verwijzen naar redenen, tijden of plaatsen. 
Dit zijn dan ook geen vragende voornaamwoorden.

Dit zijn voorbeelden van bijwoorden: deze woordsoort wordt later apart behandeld. 

Slide 4 - Tekstslide

Het aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) wijst iets of iemand aan. 
Er zijn vier aanwijzende voornaamwoorden: 
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze: deze school, die sporter.
Bij een het-woord gebruik je altijd dit of dat: dit huis, dat gebouw.

Het aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden. 
Het vervangt dan woorden die je er achter kunt denken. 
Geef dat (boek) eens aan! 

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook naar een zin verwijzen. 


Aanwijzend voornaamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Zo'n woord of woordgroep waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, noemen we het antecedent. 

Dat boek dat jij leest, zegt mij niets. 
Dat boek = het antecedent, dat = het betrekkelijk voornaamwoord

De auto die daar staat, is van hem. 
De auto = het antecedent, die = het betrekkelijk voornaamwoord


Slide 6 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Het antecedent van het betrekkelijk voornaamwoord wat 
kan een overtreffende trap, iets vaags of een hele zin zijn. 
1. Het mooiste wat ik kon vinden, is dit cadeau. 
'Het mooiste' is de overtreffende trap (mooi - mooier - mooist)
2. Alles wat ik kan bedenken, heb ik al geprobeerd.
'Alles' is iets vaags. 
3. Morgen schijnt de zon, wat ik natuurlijk heerlijk vind. 
'Morgen schijnt de zon' is een hele zin. 

Slide 7 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw) heeft betrekking 
op een woord dat of een woordgroep die eerder in een zin is genoemd:
dat, die, wat, wie

Slide 8 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Sandra verslikt zich in die snoepjes van jou.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
zich
B
jou

Slide 10 - Quizvraag

Wij bemoeien ons niet met zijn zaken.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
Wij
B
zijn
C
ons

Slide 11 - Quizvraag

Moet je je nog wassen vandaag?

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
eerste 'je'
B
tweede 'je'

Slide 12 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 13 - Quizvraag

Wat heb je gisteren gedaan?

'Wat' is een..

A
Vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Kun je mij vertellen wie het schoolfeest dit jaar organiseert?

'wie' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Mijn vader bracht ons naar dat schoolfeest.

'dat' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Waarom wil je graag die nieuwe film zien?

Is 'Waarom' een vragend voornaamwoord?
A
ja
B
nee
C
D

Slide 17 - Quizvraag

Als iemand een medaille wint, ben jij het wel.

'iemand' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Het schilderij ... je hebt opgehangen hangt scheef.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin:
Dat lieve meisje is van de trap gevallen
A
Dat
B
is
C
de
D
er is geen betrekkelijk voornaamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Het meisje dat hij leuk vindt.

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de zin?
A
Het
B
dat
C
hij
D
er is geen betr.vnw

Slide 21 - Quizvraag

Verder oefenen
Oefen zo veel mogelijk! 
1. Maken opdracht 8, 9 en 10 (blz 75 en verder) 
Lezen uitleg bvb (bijvoeglijke bepaling) bovenaan blz 21 in geel blok 
Maken opdracht 4, 5, 6, 7 en 8 (blz 21 en verder) 
Oefenen woordensoorten online (op It's Learning

VEEL SUCCES!

Slide 22 - Tekstslide