LessonUp lesbrief Welvaart paragraaf 2.2

De productiefunctie
De productiefunctie geeft het verband tussen de productie en de hoeveelheid ingezette productiefactoren

Als er meer werknemers worden aangenomen in een bedrijf, of als een werknemer meer uur gaat werken, neemt de productie toe. Maar, de stijging van de productie hoeft niet altijd hetzelfde te zijn.

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

De productiefunctie
De productiefunctie geeft het verband tussen de productie en de hoeveelheid ingezette productiefactoren

Als er meer werknemers worden aangenomen in een bedrijf, of als een werknemer meer uur gaat werken, neemt de productie toe. Maar, de stijging van de productie hoeft niet altijd hetzelfde te zijn.

Slide 1 - Tekstslide

Meeropbrengsten
Er kan sprake zijn van:
  • toenemende meeropbrengsten: de productie neemt steeds meer toe. 
  • afnemende meeropbrengsten: de productie neemt steeds minder toe. 
  • constante meeropbrengsten: de productie neemt steeds met dezelfde hoeveelheid toe. 

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld
Een tuinder heeft een boomgaard met appelbomen. 
Hiernaast staat hoeveel 
hij kan produceren 
(plukken) met 
verschillende 
hoeveelheden 
werknemers:

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld
Een tuinder heeft een boomgaard met appelbomen. 
Hiernaast staat hoeveel 
hij kan produceren 
(plukken) met 
verschillende 
hoeveelheden 
werknemers:

Slide 4 - Tekstslide








Tot welke hoeveelheid werknemers heeft de tuinder toenemende meeropbrengsten?
Tot ...... werknemers.

Slide 5 - Tekstslide








Tot welke hoeveelheid werknemers heeft de tuinder toenemende meeropbrengsten?
Tot 3 werknemers.

Slide 6 - Tekstslide

Toe- en afnemende meeropbrengsten kun je ook zien in de productiefunctie:
Eerst neemt de 
hoeveelheid producten 
steeds verder toe bij 
toevoeging van een 
extra werknemer, 
daarna neemt 
de stijging af.

Slide 7 - Tekstslide

§ 2.3 Productiekosten
Wat voor een kosten komen er kijken bij de productie?

Kernwoorden:
- vaste / constante kosten
- variabele kosten
- gemiddelde kosten
- marginale kosten

Slide 8 - Tekstslide

Constante & variabele kosten
Er zijn sprake van twee soorten kosten:
- Totale constante kosten (TCK): onafhankelijk van de verkochte hoeveelheid, blijven de kosten hetzelfde. Ze zijn dus onafhankelijk van de productieomvang.
- Totale variabele kosten (TVK): hoe meer je verkoopt, des te hoger kosten.

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
Stel, je wilt op Koningsdag stuiterballen verkopen. Je kunt de stuiterballen inkopen voor € 0,50 per stuk. Je maakt ook een mooi reclamebord. De kosten hiervan zijn € 5,-.
Je denkt dat wanneer je een uur staat, je 50 stuiterballen kunt verkopen. Als je een uur langer staat, verkoop je iets minder dan het eerste uur, bijvoorbeeld 30.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

In het voorbeeld hierboven is er sprake van twee soorten kosten:
- Totale constante kosten (TCK): zijn onafhankelijk van de productieomvang. In het voorbeeld zijn de TCK gelijk aan € 5,- (reclamebord)
- Totale variabele kosten (TVK): hoe meer je verkoopt, des te hoger kosten. In het voorbeeld zijn de totale variabele kosten € 0,50 x aantal stuiterballen (inkoop)

Slide 12 - Tekstslide

De totale kostenfunctie wordt dan: 
TK = TVK + TCK = 0,50q + 5

In dit geval is er sprake van 
lineaire totale variabele kosten, 
omdat de variabele kosten per 
product constant zijn. 
Als dit niet meer in het geval is, 
is de kostenfunctie ook niet 
lineair meer.

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
Neem weer het voorbeeld van de stuiterballen verkoop op Koningsdag. 
Stel dat je ‘arbeid’ inhuurt in de vorm van je broertje die wel voor jou op de vrijmarkt wil zitten voor €15,- per uur.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Je ziet dat de kostenfunctie steeds steiler gaat lopen. Dat komt omdat er sprake is van afnemende schaalvoordelen: de kosten nemen meer dan evenredig toe met een uitbreiding van de productie. 
Je broertje kost voor elk uur extra steeds €
15, maar de extra verkoop wordt steeds lager.

Er is sprake van toenemende schaalvoordelen als de kosten minder dan evenredig toenemen met een uitbreiding van de productie.

Slide 17 - Tekstslide

Gemiddelde kosten
De gemiddelde kosten, zijn de kosten per product (ook wel 
kostprijs genoemd). 
Dit geeft weer wat het kost om één product te maken: GTK = TK / q

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld (vervolg)
TK = 0,5q + 5

GTK = .....................................................................................

GVK = .....................................................................................

GCK = .....................................................................................

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld (vervolg)
TK = 0,5q + 5
GTK = (0,5q + 5) / q = 0,5 + 5/q
GVK = TVK / q = 0,5q / q = 0,5
GCK = TCK / q = 5/q

Slide 20 - Tekstslide

Marginale kosten
De marginale kosten zijn de extra kosten die een onderneming heeft als de productie met één eenheid wordt uitgebreid.


Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld (vervolg)
Hoeveel nemen de kosten toe als de productie 
stijgt van 0 naar 1? ....
Dit zijn de marginale kosten.
Hoeveel zijn de marginale kosten 
als de productie stijgt van 1 naar 2? .....
Hoeveel zijn de marginale kosten als de productie stijgt van 5 naar 6? .....

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld (vervolg)
Hoeveel nemen de kosten toe als de productie 
stijgt van 0 naar 1? 5
Dit zijn de marginale kosten.
Hoeveel zijn de marginale kosten 
als de productie stijgt van 1 naar 2? 15
Hoeveel zijn de marginale kosten als de productie stijgt van 5 naar 6? 55

Slide 23 - Tekstslide

Had het uitgemaakt voor de marginale kosten als de constante kosten hoger of lager hadden gelegen? 

Nee, want de constante kosten veranderen niet met de productieomvang.

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag
Maken 2.9 t/m 2.15

Slide 25 - Tekstslide