Paragraaf 2: Skelet en houding

Hoofdstuk 2: Bewegen
Paragraaf 2: Skelet en houding
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2: Bewegen
Paragraaf 2: Skelet en houding

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Herhaling
  • Leerdoelen doornemen
  • Uitleg paragraaf 2: Skelet en houding
  • Aan het werk!  

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling
Wat: Opdracht botten benoemen
Hoe: Voor jezelf
Tijd: 10 minuten
Hulp: Kijk in je boek (vul dit bot dan met een andere kleur in) of steek je vinger op
Klaar: Bespreek je antwoorden met je buur. Na 10 min gaan we bespreken.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
  • Beschrijven hoe de wervelkolom schokken opvangt;
  • Beschrijven wanneer je een juiste lichaamshouding hebt.

Slide 4 - Tekstslide

De wervelkolom
De wervelkolom bestaat uit wervels
De wervelkolom kan schokken opvangen als je loopt of springt. 
  • Door de vorm (dubbele S-vorm);
  • Door kraakbeenschijven (tussenwervelschijven)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

De juiste lichaamshouding
Je lichaamshouding is de manier waarop je zit, staat en beweegt.
Goed zitten:
  • Zit rechtop
  • Zet je voeten plat op de grond
  • Leun met je rug tegen de rugleuning, rugholte heeft steun nodig
  • Gebruik de hele zitting
  • Houd je schouders ontspannen

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

De juiste lichaamshouding
Je lichaamshouding is de manier waarop je zit, staat en beweegt.
Goed tillen:
  • Ga recht achter het voorwerp staan, zodat je niet hoeft te draaien
  • Buig je benen
  • Houd je rug recht
  • Houd het voorwerp dicht bij je lichaam
  • Til het op door je benen te strekken

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Aan het werk!
Wat: Paragraaf 2.1 en 2.2
Hoe: Voor jezelf (stil)
Tijd: 15 minuten
Hulp: Overleg met je buur/raadpleeg je boek/steek je vinger op
Klaar: Nakijken en verbeteren, 2.3 lezen.
Uitkomst: Paragraaf 2.1 en 2.2 zijn af

Slide 12 - Tekstslide

Benoem de onderdelen P, Q, R, S en T.

Slide 13 - Open vraag

Welke letter geeft de plaats aan waar zich een bloedvat bevindt?
A
P
B
Q
C
R

Slide 14 - Quizvraag


A
Kraakbeenweefsel
B
Spierweefsel
C
Zenuwweefsel
D
Beenweefsel

Slide 15 - Quizvraag

Benoem de letters P en Q.

Slide 16 - Open vraag

Welke tekening geeft kraakbeenweefsel weer?
A
1
B
2
C
3

Slide 17 - Quizvraag