Cursus 1.3 Voor welke prijs? (basis)

Cursus 1.3 voor welke prijs?
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Cursus 1.3 voor welke prijs?

Slide 1 - Tekstslide

Wat vonden jullie van het huiswerk
van cursus 1.1?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Wat heb je in cursus 1.1 geleerd?

Slide 3 - Open vraag

Leerdoelen
• Weet jij het verschil te benoemen tussen afzet en omzet.
• Kun jij de begrippen brutowinst, bedrijfskosten en nettowinst toepassen in een berekening.
• Kun jij de BTW berekenen van producten.

Slide 4 - Tekstslide

Afzet (blz 18)

=
Het aantal producten dat je verkoopt

Slide 5 - Tekstslide

Omzet
=
Geld dat je verdient met verkoop van producten

Omzet = opbrengst

Slide 6 - Tekstslide

Formule
Omzet = verkoopprijs x afzet

Een taart kost € 10,- per stuk
De bakker verkoopt 4 taarten op een dag. 
De omzet is € 10,- x 4 taarten = € 40,- omzet

Slide 7 - Tekstslide

Een paar voetbalschoenen kost € 50,- per paar.
In een week worden 5 paar voetbalschoenen verkocht. Hoeveel is de afzet deze week?
A
5 paar voetbalschoen
B
€ 250,-
C
€ 50,-
D
10 paar voetbalschoenen

Slide 8 - Quizvraag

Een paar voetbalschoenen kost € 50,- per paar.
In een week worden 5 paar voetbalschoenen verkocht. Hoeveel is de omzet deze week?
A
5 paar voetbalschoenen
B
€ 250,-
C
€ 50,-
D
10 paar voetbalschoenen

Slide 9 - Quizvraag

Is de opbrengst/omzet van een dag
ook allemaal winst?
Ja
Nee

Slide 10 - Poll

Overzicht begrippen
  •  De afzet is de hoeveelheid die verkocht is. 
  •  De omzet is het geldbedrag waarvoor iets is verkocht.  
  •  omzet = prijs x afzet 

De brutowinst: wat je overhoudt van de omzet als je het bedrag waarvoor je de goederen hebt gekocht er aftrekt. 
  •  brutowinst = omzet – inkoopwaarde van de omzet 

 De nettowinst: wat je overhoudt van de brutowinst als je alle kosten er aftrekt.
  •  nettowinst = brutowinst – bedrijfskosten  
Bedrijfskosten: alle kosten die het bedrijf moet maken, bijvoorbeeld loonkosten, huur van een gebouw, machines en reclame.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Wat is de formule voor de brutowinst?
A
Brutowinst = Inkoopwaarde - Omzet
B
Brutowinst = Omzet - Inkoopwaarde
C
Brutowinst = Omzet - Bedrijfskosten
D
Brutowinst = Inkoopwaarde + Nettowinst

Slide 13 - Quizvraag

Omzet = €110
Inkoopwaarde = €30,-
Brutowinst=....
A
€140,- winst
B
€80 verlies
C
€80,- winst
D
30x110 = €3.300,-winst

Slide 14 - Quizvraag

Noem voorbeelden van
bedrijfskosten

Slide 15 - Woordweb

Nettowinst =
A
Bedrijfskosten - brutowinst
B
Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 16 - Quizvraag

Belasting toegevoegde waarde:  
  • Dit betaal je op het moment dat je spullen koopt
  • - Op luxe producten zit 21% BTW
  • - Op dagelijkse behoefte zit 9% BTW

  • BTW gaat naar de overheid.
      Ondersteuning samenleving; nieuwe wegen/dijken, veiligheid, onderwijs 

Slide 17 - Tekstslide

Verkoopprijs is €100,-
BTW = 21%
Consumentenprijs = ...

Slide 18 - Open vraag

Je koopt een nieuwe telefoon. Deze kost zonder BTW € 433,-.
Je moet nog 21% BTW betalen. Hoe duur is de telefoon met BTW?
A
90,93
B
342,07
C
453,62
D
523,93

Slide 19 - Quizvraag

Huiswerk
Alle opdrachten en leerstof 
van cursus 1.3

Slide 20 - Tekstslide