In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Becokenner van het jaar VWO4
editie 2023-2024
Slide 1 - Tekstslide
Welke begrippen horen bij de marketingmix
A
product, plaats, prijs,personeel
B
effectuation, causation
C
product, plaats, prijs, promotie
D
affordable loss, crazy quilt, pilot in the plane
Slide 2 - Quizvraag
Wat is een doorlopend krediet?
A
Een kredietvorm waarbij je naar behoefte geld kunt opnemen
B
Een lening aan een consument voor de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed
C
Een manier van kopen van een product door middel van gespreide betalingen
D
Een kredietvorm waarbij je alleen rente betaalt over het opgenomen bedrag
Slide 3 - Quizvraag
Wat is de annuïteit bij een persoonlijke lening?
A
Een kredietvorm waarbij je naar behoefte geld kunt opnemen
B
De som van alle kosten van een krediet
C
Een lening aan een consument voor de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed
D
Vaste maandlasten bestaande uit aflossings- en interestbestanddeel
Slide 4 - Quizvraag
In navolging van Ryanair biedt ook Atlas Blue zogenaamde kale vliegreizen zonder voedsel en gratis drank aan. Op welk instrument van de marketingmix heeft deze beslissing betrekking?
A
prijs
B
product
C
plaats
D
promotie
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen huurkoop en koop op afbetaling?
A
Bij koop op afbetaling betaal je alleen rente over het opgenomen bedrag
B
Je wordt bij koop op afbetaling meteen eigenaar van het product
C
Bij huurkoop betaal je alleen rente over het opgenomen bedrag
D
Bij huurkoop word je meteen eigenaar van het product
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de maximale huur die corporaties mogen vragen in de sociale huursector?
A
De maximale huur hangt af van een puntensysteem.
B
De maximale huur wordt bepaald door de grootte van de woning.
C
De maximale huur is altijd gelijk aan de marktwaarde van de woning.
D
De maximale huur wordt jaarlijks vastgesteld door de overheid.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een aandeel?
A
Een lening op korte termijn
B
Een schuldbekentenis
C
Een beleggingsfonds
D
Eigendomsbewijs in een onderneming
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de legitieme portie?
A
Het deel van de erfenis dat belastingvrij is
B
Het deel van de erfenis dat naar de ouders van de overledene gaat
C
De helft van het erfdeel waar kinderen recht op hebben als er ze bij testament onterfd zijn
D
Het deel van de erfenis dat naar de langstlevende partner gaat
Slide 9 - Quizvraag
Bij welke samenlevingsvorm is er geen sprake van een beperkte gemeenschap van goederen?
A
Ongehuwd en niet geregistreerd samenwonen
B
Trouwen onder huwelijkse voorwaarden
C
Trouwen in beperkte gemeenschap van goederen
D
Geregistreerd partnerschap
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen trouwen in beperkte gemeenschap van goederen en trouwen in algehele gemeenschap van goederen?
A
Bij algehele gemeenschap blijven privébezittingen privé
B
Bij beperkte gemeenschap zijn alle bezittingen gemeenschappelijk
C
Bij algehele gemeenschap zijn alle bezittingen gemeenschappelijk
D
Bij beperkte gemeenschap blijven privébezittingen privé
Slide 11 - Quizvraag
Bij welke rechtsvorm(en) zijn de eigenaren hoofdelijk aansprakelijk?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
BV
D
NV
Slide 12 - Quizvraag
Een jas kost 121 euro exclusief BTW, Wat is de consumentenprijs inclusief BTW?
A
128,26
B
146,41
C
149
D
100
Slide 13 - Quizvraag
Crediteuren
A
daar krijg je nog geld van
B
daar heb je nog geld aan te betalen
Slide 14 - Quizvraag
Een televisie is inclusief BTW 1199,00 Media Markt zegt: je krijgt van ons de BTW! Hoeveel moet je afrekenen bij de kassa?
A
990,90
B
1007,56
C
1131,13
D
1000
Slide 15 - Quizvraag
Bij een onderhandse lening is/zijn er?
A
1 geldgever
B
meerdere geldgevers
C
vastgelegde leningsvoorwaarden
D
indirect contact tussen geldgever en geldnemer
Slide 16 - Quizvraag
Wat zou geen goede reden zijn om van een Rekening-Courantkrediet gebruik te maken
A
als je weinig EV hebt en geen keuze tot ander leningen
B
andere lening terug te betalen
C
om als bedrijf seizoens-pieken te overbruggen dus voor korte termijn
D
anticipatiekrediet voor bedrijven die willen groeien als ze in de toekomst aandelen uitgeven
Slide 17 - Quizvraag
Hoe bereken je het marktaandeel in aantallen van een onderneming ?
A
totale marktafzet / afzet onderneming x 100%
B
afzet van de onderneming / totale omzet van de markt x 100%
C
omzet van de onderneming / totale afzet van de markt x 100%
D
afzet van de onderneming / totale marktafzet x 100%
Slide 18 - Quizvraag
Het aandelen rendement is:
A
De koerswinst die je maakt bij verkoop
B
Het koersrendement en dividendrendement
C
Het dividend dat wordt uitgekeerd
D
(Dividend/koers) x 100%
Slide 19 - Quizvraag
Vul het juiste woord in: bij een hypotheek is de rente ........ dan bij een consumptief krediet
A
hoger
B
lager
Slide 20 - Quizvraag
Welke stelling is goed of fout? I. Aandelen en obligaties zijn eigendomsbewijzen: dit betekent dat de bezitter ervan voor een deel(tje) eigenaar is van de NV. II. De waarde die op een obligatie gedrukt staat noemen we de nominale waarde.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 21 - Quizvraag
Sjoerd heeft de afgelopen maand de koers van het aandeel ABN-AMRO goed in de gaten gehouden. Hij ziet dat de koers behoorlijk is gestegen. Voor de komende maanden verwacht Sjoerd een daling van het aandeel ABN-AMRO. Hij zit erover te denken om opties te kopen en zo te verdienen aan deze verwachte koersdaling. Wat voor soort optie kan hij dan het beste kopen?
A
Een calloptie
B
Een putoptie
Slide 22 - Quizvraag
Wanneer je een obligatie koopt, dan koop je een ...
A
Stukje bedrijf
B
Stukje dividend
C
Stukje overheid
D
Stukje lening
Slide 23 - Quizvraag
Je lost hypotheek af, aan welke kant schrijf je dit op?
A
Rechterkant
B
Linkerkant
Slide 24 - Quizvraag
Debiteuren open ik aan de
A
Rechterkant
B
Linkerkant
Slide 25 - Quizvraag
Obligaties met een langere looptijd kennen een ..... rente dan een obligatie met een korte looptijd
A
hogere
B
lagere
C
minuscule
D
..geen verschil
Slide 26 - Quizvraag
Bij welke hypotheekvorm is het aflossingsbedrag elk jaar hetzelfde?
A
Annuiteiten hypotheek
B
Lineaire hypotheek
Slide 27 - Quizvraag
We eindigen waar we begonnen: bij het vergelijken van opties met aandelen. Welke stelling(en) is/zijn juist? Stelling I: Iemand die opties gekocht heeft loopt een groter risico in procenten ten opzichte van zijn/haar ingelegde geld dan iemand die uitsluitend aandelen heeft gekocht Stelling II: Iemand die opties heeft gekocht loopt een groter risico in euro's ten opzichte van zijn/haar ingelegde geld dan iemand die uitsluitend aandelen heeft gekocht
A
Stelling I is juist; Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist; Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn allebei onjuist
D
Stelling I en II zijn allebei juist
Slide 28 - Quizvraag
Als je een hypotheek afsluit bij een bank, dan ben jij de ...?
A
Geldgever en hypotheekgever
B
Geldnemer en hypotheekgever
C
Geldnemer en hypotheeknemer
D
Geldgever en hypotheeknemer
Slide 29 - Quizvraag
Wat betekent de afkorting ANBI?
A
Algemeen Nederlands Belang Innovatie
B
Algemeen Nut Beogende instelling
C
Attentief Belanghebbende Nederlandse Instelling
D
Algemeen Nederlands Bancair Instituut
Slide 30 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen een spaarrekening en een deposito?
A
Weinig rente op een deposito en veel op spaarrekening
B
Geld staat vast bij deposito en niet op een spaarrekening