Leçon 24

Bonjour THV2D
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bonjour THV2D

Slide 1 - Tekstslide

Programme 
pour la leçon 24
        Aujourd'hui (=vandaag) :
  • Jouer ou faire ?
  • Quizlet live 2-4 + 2-5
  • Compréhensions orale et écrite (=luisteroefening + leesoefening) : D'accord > Chapitre 2 > 2.5 > 2 + 3 + 4 + 5 + 6 




jeudi 19 mai

Slide 2 - Tekstslide

Jouer ou faire ?

Slide 3 - Tekstslide

"jouer" et "faire" en néerlandais ?

Slide 4 - Woordweb

Faire: 
  • Faire is voor alle sporten
  • Faire + du / de la / de l'
  • Du voor mannelijke woorden = Faire du patinage (le patinage)
  • De la  voor vrouwelijke woorden = Faire de la natation
  • De l' voor woorden die beginnen met en klinker of stomme h = Faire de l'équitation
Jouer: 
  • Jouer is voor team sporten
  • Jouer is voor spellen / bordspellen
  • Jouer + au / à la  / aux
  • Au voor mannelijke woorden = Jouer au foot (le foot)
  • À la voor vrouwelijke woorden = jouer à la playstation 
  • Aux voor meervoudswoorden = jouer aux jeux vidéo, aux échecs...

Slide 5 - Tekstslide

FAIRE du / de la  de l' / des
=> ALLE SPORTEN
JOUER au / à la / a l' / aux
=> TEAM SPORTEN + SPELLEN

Slide 6 - Tekstslide

Kan je "faire" voor alle sporten gebruiken ?
A
Oui
B
Non

Slide 7 - Quizvraag

"Je joue à la natation."
Is deze zin correct?
A
Oui
B
Non

Slide 8 - Quizvraag

Met welke sporten gebruik je "jouer" ?

Slide 9 - Open vraag

"Je fais au foot". Is deze zin correct? Waarom?

Slide 10 - Woordweb

'jouer' ou 'faire'?

le tennis > ______
A
jouer au tennis
B
faire du tennis
C
Jouer au tennis + faire du tennis
D
Jouer du tennis + faire au tennis

Slide 11 - Quizvraag

'jouer' ou 'faire'?

le snowboard > ______
A
jouer au snowboard
B
faire du snowboard
C
Jouer au snowboard + faire du snowboard
D
Jouer du snowboard + faire au snowbaord

Slide 12 - Quizvraag

'jouer' ou 'faire'?

---- natation

A
jouer à la natation
B
faire du natation
C
faire de la natation
D
jouer de la natation

Slide 13 - Quizvraag

Faire

Slide 14 - Tekstslide

Jouer

Slide 15 - Tekstslide

Et toi, qu'est-ce que tu fais comme sport ?

Vraag jouw buurman/vrouw!

Slide 16 - Tekstslide

Quizlet live 2-4 + 2-5

Slide 17 - Tekstslide

Exercices sur D'accord
Compréhensions orale et écrite 
(=luisteroefening + leesoefening) : 
Chapitre 2 > 2.5 > 2 + 3 + 4 + 5 + 6 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Devoirs 
 mercredi 1er juin : 
Apprendre/Leren:
- Alle Quizlet lijsten van Chapitre 2 (2-1 tot/met 2-6

Faire/Maken: 
- Supplément, p.34: exercice I (goed voorbereiding voor het proefwerk tijdens de toestweek)


Slide 20 - Tekstslide