Woordsoorten bijvoeglijke bijzin

Het betrekkelijk voornaamwoord
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Het betrekkelijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

De vragen ... hij stelt, hebben te maken met de Tweede Wereldoorlog.

A
die
B
dat
C
wat

Slide 2 - Quizvraag

Ik zag de tennisser het racket ... hij gebruikte tegen de grond gooien.

A
die
B
dat
C
wat

Slide 3 - Quizvraag

Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden.
Met het betrekkelijk voornaamwoord dat verwijs je naar het-woorden.



 


Slide 4 - Tekstslide

Het vuur ... wij achterlieten, werd door de harde regen gedoofd.

A
dat
B
die

Slide 5 - Quizvraag

In de tuin planten de buren nu de bollen ... zij in het voorjaar willen zien opkomen.

A
die
B
dat

Slide 6 - Quizvraag

Het antecedent
Een betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een deel van de zin dat eerder is genoemd. Het deel van de zin waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, heet het antecedent.

  De omweg die we maakten, kostte ons zeker drie kwartier.
 die = betrekkelijk voornaamwoord
 De omweg = antecedent

Slide 7 - Tekstslide

Antecedent als hele zin
Het antecedent is vaak een woord of een woordgroep, maar kan ook een hele zin zijn. 

Het antecedent:
 De kinderen stappen ongevraagd naar binnen, wat ik zeer onaangenaam vind.


Als het antecedent een hele zin is, dan gebruik je als betrekkelijk voornaamwoord wat.


Slide 8 - Tekstslide

Vind het antecedent van het voornaamwoord wat:
Jessica krijgt bezoek, wat haar erg ongelegen komt.

Noteer het eerste en laatste woord van het antecedent.

Slide 9 - Open vraag

Wat verwijst naar 
-onbepaalde voornaamwoorden alles, iets, niets 
Dat is iets wat hij graag doet. 

- een superlatief: 
je kat aaien is het beste wat je bij stress kunt doen.

- een hele zin: 
Hij zat zijn kat te aaien, wat hij bij stress wel vaker deed.  

Slide 10 - Tekstslide

Anders was het karakteristiek gebouw misschien gesloopt ...... de dorpelingen jammer hadden gevonden.
A
dat
B
wat
C
watgene
D
dat wat

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

De bijvoeglijke bijzin

Doel:

Aan het einde van deze les weten jullie wat een bijv. bijzin is.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

even wat herhaling: bn


1. Een bijvoeglijk naamwoord (bn)  bestaat uit 1 woord en geeft informatie over een zn.

de grappige hond, een lange wandeling

Slide 15 - Tekstslide

even wat herhaling: bijv. bep.


4

2.  bijvoeglijke bep. is woordgroepje dat iets zegt over een zn.

bv. de lerares uit Joure

Ik koop deze cd van Lange Frans.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijke bijzin?


  • Een bijv. bijzin zegt ook iets over en zn.
  • Het is een zin en heeft dus en o en een pv.
    vb. De jongen, die gisteren een ongeluk kreeg, ligt in het ziekenhuis.



Slide 17 - Tekstslide


Daar staat het huis, dat door de storm beschadigd is.

Slide 18 - Tekstslide

Staat in deze zin een
bn, bijv. bep. of bijv. bijzin?
Gordon is een gezellige man.
A
bn
B
bijv. bep
C
bijv. bijzin

Slide 19 - Quizvraag

Staat in deze zin
een bn, bijv. bep. of bijv. bijzin
De band die deze liedjes maakt, is gestopt.
A
bn
B
bijv. bep
C
bijv. bijzin

Slide 20 - Quizvraag

Gordon wil nu trouwen met een man die lief voor hem is.
A
bn
B
bijv. bep
C
bijv. bijzin

Slide 21 - Quizvraag

HIj kiest uiteindelijk de man uit Leiden.
A
bn
B
bijv. bep.
C
bijv. bijzin.

Slide 22 - Quizvraag

Dit was het lesje over de bijv. bijzin.
A
bn
B
bijv. bep.
C
bijv. bijzin

Slide 23 - Quizvraag

Bijvoeglijke bijzin
  • Bevat een betrekkelijk voornaamwoord. 
  • Bijvoeglijke bepaling met een pv. 
  • Staat vaak tussen komma's. 
  • Hoort bij een zn. of vnw. (zoals de bijvoeglijke bepaling). 

De prachtig aangelegde tuin is compleet vernield. Prachtig aangelegde (bijv. bep. > tuin)
De tuin, die prachtig is aangelegd, is compleet vernield. Die prachtig is aangelegd = bijv. bijzin. 

Slide 24 - Tekstslide

Vertel eens iets interessants, wat ik nog niet weet over dat onderwerp.
Betr. vnw =
A
wat
B
dat

Slide 25 - Quizvraag

Wie niet durft te vliegen, kan dat beter ook niet doen.

Bijv. bijzin =

A
wie .... vliegen
B
kan .... doen
C
dat ... doen
D
wie ..... doen

Slide 26 - Quizvraag

Landelijke kranten die dagelijks verschijnen, verliezen steeds meer abonnees.

Bijv. bijzin =

A
landelijke .... verschijnen
B
landelijke ....verliezen
C
die .....verschijnen
D
die .......abonnees

Slide 27 - Quizvraag

Ontleden bijvoeglijke bijzin 
- Een bijzin kan je in zijn geheel benoemen als zinsdeel, bijvoorbeeld als onderwerp of lijdend voorwerp. 
- Bijvoegelijke bijzin benoem je echter alleen als onderdeel van een zinsdeel. 
- Je kunt deze ook weer ontleden 


Een meisje dat heel aardig is, geeft hem een lift 
Een meisje dat heel aardig is || geeft hem een lift 
Het meisje dat hij goed kent || geeft hem een lift 


Slide 28 - Tekstslide