Word order

Wat valt je op?
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat valt je op?

Slide 1 - Tekstslide

Hoe belangrijk is een goede woord volgorde?
Word order
Wie - doet - wat - waar- wanneer
(wanneer) - wie - doet - wat - waar

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Choose the sentence with the correct word order.
A
Who swims every day in the canal?
B
Who swims in the canal every day?

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

her
met
yesterday
I
in town

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the sentence with the correct word order.
A
My sister got married last year.
B
Last year my sister got married.
C
Both are correct, no difference in meaning.
D
Both are correct, there is a difference in meaning.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Billy
to his best friend
five minutes ago
next door
went

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the sentence with the correct word order.
A
Doesn't she go in the weekends out?
B
Doesn't she go out in the weekends?

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjective/Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Het mooie meisje            
Een makkelijk vak           
De fantastische show     
De groene auto                
-> The beautiful girl
-> An easy subject
-> The fantastic show
-> The green car

Slide 11 - Tekstslide

Waar staan deze woorden? Deze woorden staan altijd voor het zelfstandig naamwoord.
Adverbs/Bijwoord
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord (de manier waarop iets gebeurt, actie in de zin).


Madonna sings beautifully
("beautifully" zegt iets over de manier van zingen.)

The dog ate slowly.
("slowly" zegt iets over de manier van eten)

We walk quickly.
("quickly" zegt iets over de manier van lopen)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Bijwoorden van frequentie gebruik je om aan te geven hoe vaak of weinig je iets doet of gebruikt.

De bijwoorden van frequentie zijn: always, usually, normally, generally, often, frequently, sometimes, occasionally, seldom, hardly ever, rarely, ever, never. 



Het bijwoord staat voor het hoofdwerkwoord in de zin (behalve bij to be):

 - I never liked that boy.
 - Bart sometimes forgets to clean his room.


Het bijwoord zet je achter het werkwoord to be:

 - She is always happy to see her dog again.
 - My sisters are often off to the beach together. 


Als er ook een hulpwerkwoord in de zin staat (have, will, must, might, could, would, can, etc.), dan staat het bijwoord achter het eerste hulpwerkwoord:

 - They would hardly ever be that rude to him.
 - Philip has occasionally beaten me at the   tenniscourt.

Slide 13 - Tekstslide

Je zou nog op het bord kunnen schrijven: 

De meeste bijwoorden worden gevormd door -ly toe te voegen aan het bijvoeglijke naamwoord: beautifuLLy, slowly

Bijwoorden die eindigen op
-le wordt -ly: terrible 
(scroll naar beneden voor meer!)

Bijwoorden die eindigen op
medeklinker + -y wordt -ily:  easily, happily

Bijwoorden die eindigen op
-ic wordt -ally:  fantastically classically






De volgende bijwoorden van frequentie kun je ook gebruiken aan het begin van een zin: usually, normally, generally, often, frequently, sometimes, occasionally:

- Normally, my brother and I get along pretty well.
- Sometimes, I like to play golf on Sundays.



De volgende bijwoorden van frequentie kun je niet gebruiken aan het begin van een zin: always, seldom, hardly ever, rarely, ever, never.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welke plek(ken) krijgen we een bijwoord?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the sentence with the correct word order.
A
They often go out in the weekends.
B
They go often out in the weekends.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the sentence with the correct word order.
A
We are hardly in a position to complain.
B
We hardly are in a position to complain.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

always
Sunday
make
on
they
breakfast

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Put in the correct order:
friends / plays / the / with / she / her / in / often / park

Slide 19 - Open vraag

Punten en komma's!!!
Put in the correct order:
hardly / the / watch / they / TV / afternoon / ever / in

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Put in the correct order:
time / here / he / usually / on / is

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Let's write!

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies