Linking Words


Linking Words
Voegwoorden
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Linking Words
Voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Content
  • Linking words explained
  • Exercise 1: choose the correct linking word (board)
  • Exercise 2: choose the correct linking word (websites)
  • Exercise 3: make your own sentences

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn linking words
Linking words noemen we in het nederlands voegwoorden

1. enumeration (opsomming)
2. reason (reden/verklaring)
3. examples (voorbeelden)
4. time/order (tijd / volgorde)
5. contrast (tegenstelling)
6. Sumary/conclusion (opsomming / conclusie)
7. comparison (vergelijking)
8. condition (voorwaarde)

Slide 3 - Tekstslide

Enumeration (opsomming)
and = en
also = ook
or = of
moreover = bovendien
in addition = daarnaast
firstly..., secondly..., thirdly... = als eerste, als tweede, als derde

Slide 4 - Tekstslide

reason (reden/verklaring)
because = omdat / want
because of = vanwege
since = sinds / aangezien
for = want / omdat
as a result = als resultaat

Slide 5 - Tekstslide

time / order (tijdsvolgorde)
after = (daar)na
as soon as = zodra
while = terwijl
since = sinds
initially = eerste

Slide 6 - Tekstslide

contrast (tegenstelling)
but = maar
however = echter
still = (maar) toch
(al)though = hoewel
nevertheless = desalnietemin
whereas = terwijl
yet = doch

Slide 7 - Tekstslide

summary / conclusion (opsomming)
so = dus
in short = in het kort
consequently = bijgevolg / zodoende
therefore = daarom
to sum up = om op te sommon
in summary = samenvattend

Slide 8 - Tekstslide

comparison (vergelijking)
as if = alsof
equally = gelijk / even
likewise = eveneens / hetzelfde
just as = net (zo) als
similarly = soortgelijk

Slide 9 - Tekstslide

Condition (voorwaarde)
if = als
unless = tenzij
when = wanneer
provided that = op voorwaarde dat

Slide 10 - Tekstslide

To sum up
Er zijn veel verschillende linking words met verschillende verbindingen die ze leggen.
In de woordenlijst van het portfolio vind je degenen die je zowiesow moet kennen

Slide 11 - Tekstslide

Exercise 1
Choose the correct linking word

Slide 12 - Tekstslide

Your brother is a fan of Willem II, ...... I don't like him
A
therefore
B
and
C
although
D
unless

Slide 13 - Quizvraag

I like sugar in my tea, .... I don't like milk in it.
A
and
B
but
C
or
D
so

Slide 14 - Quizvraag

Listen to the story .... answer the questions in complete sentences.
A
and
B
because
C
but
D
or

Slide 15 - Quizvraag

Is it Thursday .... Friday today?
A
and
B
but
C
or
D
then

Slide 16 - Quizvraag

He was late .... the bus didn't come.
A
although
B
because
C
but
D
or

Slide 17 - Quizvraag

We were very tired .... happy after our flight to Sydney.
A
and
B
because
C
or
D
unless

Slide 18 - Quizvraag

They climbed the mountain .... it was very windy.
A
although
B
nor
C
or
D
so

Slide 19 - Quizvraag

I'll text you .... I have arrived in Toronto.
A
after
B
or
C
so
D
then

Slide 20 - Quizvraag

Neither my brother .... my sister own a car.
A
and
B
but
C
nor
D
so

Slide 21 - Quizvraag


En nu zelf aan de slag!

Slide 22 - Tekstslide

Exercise 2
Now practise on the websites!

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

Exercise 3
On the following pages

type sentences using the given linking words

Click on the hint if you're unsure about the word

Slide 26 - Tekstslide

moreover

Slide 27 - Open vraag

since

Slide 28 - Open vraag

for instance

Slide 29 - Open vraag

as soon as

Slide 30 - Open vraag

contrary to

Slide 31 - Open vraag

therefore

Slide 32 - Open vraag

likewise

Slide 33 - Open vraag

unless

Slide 34 - Open vraag