Woorden 2.5

Woorden 2.5
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Woorden 2.5

Slide 1 - Tekstslide

legaal
A
belangrijk
B
wettelijk
C
geldig
D
positief

Slide 2 - Quizvraag

beslissing van de rechter dat hij een strafbaar feit niet bewezen acht
A
afwijzing
B
vonnis
C
vrijspraak
D
voorwaardelijke straf

Slide 3 - Quizvraag

exotisch
A
apart, bijzonder
B
kleurrijk
C
buiten het normale
D
uit een ver land afkomstig

Slide 4 - Quizvraag

stuitend
A
afschuwelijk
B
dat het je boos maakt
C
als iets stuitert
D
als iets pijn doet

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor 'constateren':

Slide 6 - Open vraag

Wat is een 'dagvaarding':

Slide 7 - Open vraag

Wat is een synoniem voor 'arresteren'?

Slide 8 - Open vraag

Kordaat
A
kort samengevat
B
slim
C
besluitvaardig
D
speciale rang bij de politie

Slide 9 - Quizvraag

primitief
A
niet erg ontwikkeld
B
niet veel geld hebben
C
eerste beslissing
D
eerste gedachte

Slide 10 - Quizvraag

De taak van de officier van justitie is:

A
een client verdedigen
B
een moord oplossen
C
een verdachte vervolgen
D
een uitspraak doen

Slide 11 - Quizvraag

Hoe heet het ministerie waar de officier van justitie in dienst is?

Slide 12 - Open vraag

Een schikking is:
A
Een contract ondertekenen
B
Als de verdachte vrij wordt gesproken
C
Als iedereen meehelpt om het op te lossen
D
Een afspraak waarmee een conflict wordt opgelost

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen iemand
'verdenken' en iemand 'veroordelen'?

Slide 14 - Open vraag

Wat is een 'tragedie'?
A
verdriet
B
ernstige gebeurtenis
C
heftig verhaal
D
drama

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor 'bruut':
A
gewelddadig
B
luidruchtig
C
intens
D
waardeloos

Slide 16 - Quizvraag

'Praktijk' is een homoniem.
Geef de twee betekenissen:

Slide 17 - Open vraag

'Zitting' is ook een homoniem.
Noteer de twee/drie betekenissen:

Slide 18 - Open vraag