Verdienen & Uitgeven H1 Welvaart

Verdienen & Uitgeven
Hoofdstuk 1. Welvaart
  • toegevoegde waarde

  • bruto binnenlands product (bbp) = bruto binnenlands inkomen
  •  primair inkomen,  welvaart meten

H2. De economische kringloop
  • geldstromen tussen gezinnen, bedrijven, overheid, banken en buitenland
H3. De structuur
  • groeifactoren en productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
H4. Goede tijden, slechte tijden
  • hoogconjunctuur en laagconjunctuur (recessie of zelfs depressie)
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Verdienen & Uitgeven
Hoofdstuk 1. Welvaart
  • toegevoegde waarde

  • bruto binnenlands product (bbp) = bruto binnenlands inkomen
  •  primair inkomen,  welvaart meten

H2. De economische kringloop
  • geldstromen tussen gezinnen, bedrijven, overheid, banken en buitenland
H3. De structuur
  • groeifactoren en productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
H4. Goede tijden, slechte tijden
  • hoogconjunctuur en laagconjunctuur (recessie of zelfs depressie)

Slide 1 - Tekstslide

1.1  Toegevoegde waarde





toegevoegde waarde = omzet - inkoopwaarde  = 
productiewaarde v.h bedrijf = uitbetaald inkomen door bedrijf

Slide 2 - Tekstslide

Productiefactoren & Inkomen

Slide 3 - Tekstslide

1.2  Bruto binnenlands product
Toegevoegde waarde van een niet-commercieel bedrijf, zoals de overheid, is:                  uitbetaald loon

De toegevoegde waarden van alle bedrijven in een land (commercieel én niet-commercieel)  = de productie van een land = 
bruto binnenlands product (BBP) 
is ook:  alle inkomens bij elkaar opgeteld

BBP = binnenlands inkomen = nationaal inkomen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Bedrijfskolom
Een bedrijfskolom bestaat uit alle bedrijven waarin de opeenvolgende productiestadia worden doorlopen van oerproduct tot eindproduct.

Slide 6 - Tekstslide

Productiefactoren

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Stap 1: Een boer verkoopt een portie tarwe voor €0,20
Stap 2: Een meelfabriek verwerkt een portie tarwe tot meel en verkoopt dat voor €0,50
Stap 3: De bakker maakt van het meel een brood en verkoopt die voor €1,90

Toegevoegde waarde Boer

Toegevoegde waarde Fabriek

Toegevoegde waarde Bakker
€0,20
€0,30
€1,40

Slide 9 - Sleepvraag

1.3  Primair inkomen
Primaire inkomens zijn inkomens die bijdragen aan de productie zoals: loon, pacht, huur, rente en winst.  



Overdrachtsinkomens zoals bijvoorbeeld uitkeringen 
dragen hier niet aan bij.

Slide 10 - Tekstslide

Primair inkomen

Slide 11 - Tekstslide

Ga nu maken
Opdracht 1.5 en 1.7

Slide 12 - Tekstslide

Een onderneming heeft een toegevoegde waarde van € 3.800.000. De ingekochte goederen en diensten bedragen € 1.100.000. Aan lonen is € 800.000 betaald. De omzet van de onderneming is:
A
€ 4.100.000
B
€ 4.600.000
C
€ 4.900.000
D
€ 5.700.000

Slide 13 - Quizvraag

Welke productiefactoren onderscheiden we?
A
arbeid, ondernemerschap en machines
B
arbeid, machines, ondernemerschap en natuur
C
arbeid, kapitaalgoederen, ondernemerschap en natuur
D
arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de vergoeding voor de productiefactor natuur?
A
pacht
B
loon
C
rente
D
winst

Slide 15 - Quizvraag

Aan welk inkomen is de vergoeding voor de productiefactoren gelijk?
A
primair inkomen
B
overdrachtsinkomen
C
secondair inkomen
D
besteedbaar inkomen

Slide 16 - Quizvraag

1.4  Welvaart meten

Als de productie méér is gestegen dan de prijzen en het inwonersaantal, zou je kunnen zeggen dat de Welvaart gegroeid is.
         Men kan meer spullen aanschaffen.
         Het reële inkomen is dan gestegen (= economische groei)

Verandering reëel inkomen =   verandering nominaal inkomen - inflatie

Slide 17 - Tekstslide

Prijsstijging vanaf 2017

Slide 18 - Tekstslide

Het nominale BBP is met 4% gestegen en het reële BBP is met 2% gestegen.
De prijzen zijn
A
Gestegen
B
Gedaald
C
Gelijk gebleven
D
Kun je niets over zeggen

Slide 19 - Quizvraag

Het reële BBP stijgt met 3%, de bevolkingsomvang met 2,5%. Het reëel bbp per hoofd van de bevolking...
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 20 - Quizvraag

Ga nu maken:
Opgave 1.10 en 1.11

Slide 21 - Tekstslide

Welvaart (maatstaven)
Veel gebruikt is BBP per inwoner van een land. 
De nadelen hiervan zijn:
  • zegt niets over verdeling van het inkomen onder de bevolking
  • neemt vrijwilligerswerk en huishoudelijk werk niet mee (informele economie)
  • neemt zwart werk niet mee (informele economie)
  •  
  •  productie die de welvaart niet verhoogt zit hier ook in (voorbeeld: inzet politie/ artsen/   autoreparatie bedrijven bij auto ongelukken)
  •  negatieve externe effecten, die de welvaart verlagen, worden niet meegenomen.
  •  geen rekening gehouden met uitputting van natuurlijke hulpbronnen, zoals olie.

    en daarnaast...

    Slide 22 - Tekstslide

    Slide 23 - Link

    Slide 24 - Tekstslide

    BBP per inwoner (wereld)

    Slide 25 - Tekstslide

    BBP per inwoner (Europa)

    Slide 26 - Tekstslide

    Ga nu maken:
    Opgave 1.14 en 1.15

    Slide 27 - Tekstslide

    Slide 28 - Video

    1.5  Andere manieren van het meten van Welvaart
    1. Groen BBP =  BBP -  geschatte schade aan het milieu 
                               + geschatte waarde van verbetering aan milieu

    2. Human Development Index (HDI)
    Hier wordt gekeken naar:
    Het BBP + volksgezondheid (m.n. levensverwachting) 
    +  niveau van scholing

    3. Index voor geluk (World Happiness Index door de VN)
    In 2020 stond Finland op 1 en Nederland op 6.
    Gaat om o.a. om keuzevrijheid, bbp, sociale voorzieningen, levensverwachting

    Slide 29 - Tekstslide

    Slide 30 - Tekstslide

    Hoe bepalen we de toegevoegde waarde van een minister?
    A
    0
    B
    zijn/haar uren
    C
    zijn/haar loon
    D
    zijn/haar productie

    Slide 31 - Quizvraag

    Welke productie tellen we niet tot het BBP maar verhoogt wel de welvaart?
    A
    bejaardenzorg door verplegers
    B
    productie van varkensvlees
    C
    bijles geven voor € 30 per uur
    D
    vrijwilligerswerk in een asielzoekerscentrum

    Slide 32 - Quizvraag

    Ga nu maken:
    Opgave 1.20 t/m 1.31 (blz.13-14)

    Slide 33 - Tekstslide