11/3 3.5 spellings- en grammaticacontrole (+ herhaling werkwoordspelling)

Spelling
3.5 Spelling- en grammaticacontrole
+ dicteewoorden van 3.4

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Spelling
3.5 Spelling- en grammaticacontrole
+ dicteewoorden van 3.4

Slide 1 - Tekstslide

Planning

    Les 2

    • Nakijken
    • Instructie
    • Werken
    • Afsluiten

    Slide 2 - Tekstslide

    Nakijken

    Werkboek deel 1, blz. 174, deel 1, opdr. 9 + deel 2, 1 t/m 7 

    Slide 3 - Tekstslide

    Leerdoelen
    Aan het einde van deze les:
    • weet je wat de spelling- en grammaticacontrole wel en niet kan;
    • weet je weer hoe je persoonsvormen in de tegenwoordige en verleden tijd spelt;
    • weet je weer hoe 'T KoFSCHiP werkt;
    • kan je werkwoordsfouten herkennen.

    Slide 4 - Tekstslide

    5.1 spelling- en grammaticacontrole

    Veel mensen verwachten dat de spelling- en grammaticacontrole alle fouten opspoort en steeds een correcte oplossing aanbiedt. Dat is helaas niet zo. Wel kan de spellingcontrole een handig hulpmiddel zijn, als je weet hoe je ermee om moet gaan.
    De spellingcontrole is niet meer dan de complete woordenlijst van de Nederlandse taal in de computer. Wanneer je de spellingcontrole gebruikt, worden jouw woorden vergeleken met die van de woordenlijst. 
    Wanneer je in een tekst het woord ‘intervieuw’ typt, maak je een fout. Je schrijft het woord dan immers met een ‘u’, terwijl het zonder moet. Onder het woord verschijnt een rood kringellijntje: intervieuw. Je krijgt de opties interview en interviews. Je weet nu dat je een fout hebt gemaakt en je kunt die herstellen door de juiste optie te kiezen. 
    Dit kiezen vraagt om zorgvuldigheid. Wanneer je per ongeluk het woord ‘staad’ intypt, krijg je als opties: stad, staat, stat, staand, stade, stads, stand. Kijk dus eerst goed naar je zin en kies de juiste optie.

    Slide 5 - Tekstslide

    Spelling- en grammaticacontrole

    Het is belangrijk om te weten welke fouten de spelling- en grammaticacontrole er niet uithaalt:
    - Samenstellingen worden soms wel verbeterd, maar vaak ook niet. In de woordenlijst staan namelijk lang niet alle samenstellingen. Het zou de lijst oneindig lang maken. Bij werkwoorden gaat het vaak mis. ‘Ik brandt mijn vingers’ rekent de spellingcontrole goed. Het woord ‘brandt’ staat immers in de woordenlijst. ‘Hij brand zijn vingers’ rekent ze dus ook goed. 
    Ook ‘Hij ontwikkeld zich goed’ is foutloos, volgens de spellingcontrole. De spellingcontrole weet het verschil niet tussen een persoonsvorm en een voltooid deelwoord.
    - De zin ‘Hij berijdt een maaltijd voor’ levert geen commentaar op. De spellingcontrole weet namelijk weinig van betekenis. Ze weet dus niet dat je een paard berijdt en een maaltijd (voor)bereidt. Ook op de zin ‘Hij bereidt zijn paart’ heeft ze daarom niets aan te merken.

    ‘Jou zin is helemaal verkeert’, maar de spellingcontrole ziet geen enkel probleem, terwijl er twee fouten in staan. Je begrijpt nu zelf wel waarom.

    Slide 6 - Tekstslide

    5.10 geconcentreerd werken

    Vaak wordt gedacht dat de regels van de werkwoordspelling (de d’s en t’s) moeilijk zijn. Dat is niet zo. Toch worden er veel fouten gemaakt bij de werkwoordspelling. Door leerlingen en door volwassenen. Hoe komt dat? De regels zijn niet zo moeilijk, maar je moet ze wel steeds opnieuw aandachtig toepassen. Een vergissing is zo gemaakt.
    In deze paragraaf staan de regels van de werkwoordspelling. Voor het zorgvuldig toepassen ervan moet je zelf zorgen.

    Slide 7 - Tekstslide

    Persoonsvorm
    De belangrijkste vraag bij de werkwoordspelling is: is het werkwoord een persoonsvorm of niet?
    Geen persoonsvorm

    Is de werkwoordsvorm geen persoonsvorm, maar bijvoorbeeld een voltooid deelwoord, een onvoltooid deelwoord of het hele werkwoord (infinitief)? Schrijf het woord dan zo kort mogelijk. Maak de ik-vorm langer als je wilt weten of het op een -d of op een -t eindigt:
    Ik heb gewandeld. (wandelde)
    Lopend gingen we naar huis.
    Wij moesten dat werkstuk wel goed maken.

    Bij twijfel kun je ’t ex-kofschip gebruiken. Als de werkwoordsvorm geen persoonsvorm is, krijgt het dus ook geen extra -d of -t:

    Gisteren wilde ik die vraag beantwoorden.

    Slide 8 - Tekstslide

    Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd kan je 't x-kofschip gebruiken.
    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 9 - Quizvraag

    Voor het spellen van het voltooid deelwoord kun je 't x-kofschip gebruiken.
    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 10 - Quizvraag

    Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd kun je 't x-kofschip gebruiken.
    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 11 - Quizvraag

    Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
    Is het werkwoord een persoonsvorm tegenwoordige tijd?
    a. Schrijf dan alleen de ik-vorm als ik erbij hoort, of als jij of je erachter staat. Ook bij de gebiedende wijs schrijf je de ik-vorm:
    Ik wandel naar huis.
    Ik beantwoord de vraag.
    Wandel jij naar huis? Beantwoord jij de vraag?
    Wandel meteen naar huis! Beantwoord de vraag zo nauwkeurig mogelijk.

    Slide 12 - Tekstslide

    Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
    Is het werkwoord een persoonsvorm tegenwoordige tijd?
    b. Schrijf ik-vorm + t in alle andere enkelvoudgevallen:
    Jij wandelt naar huis.
    Hij beantwoordt de vraag.
    Beantwoordt je moeder de vraag?
    Ik ben blij dat Jade zich op school zo goed ontwikkelt.

    Slide 13 - Tekstslide

    Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
    Is het werkwoord een persoonsvorm tegenwoordige tijd?
    c. Schrijf de persoonsvorm tegenwoordige tijd in het meervoud zoals hij klinkt:
    Wij eten soep.
    Wij rusten om elf uur.
    De jongens verspreiden de folders.

    Slide 14 - Tekstslide

    Is het tegenwoordige tijd (tt)?
    Stam = infinitief - 'en'

    Enkelvoud (EV) = ik-vorm of ik-vorm+t
    1e pers. = ik vorm - Ik loop naar huis
    2e pers. = jij/je/u VOOR het werkwoord staat = ik-vorm+t Jij loopt naar huis.
    3e pers. = hij/zij//ze/het VOOR het werkwoord staat = ik-vorm+t Jij loopt naar huis.
                  = je/jij DIRECT ACHTER de persoonsvorm en 'JE' IS TE VERVANGEN VOOR JIJ: ik-vorm Dan loop je naar huis. -   Loop jij naar huis? 

    Meervoud (MV) = Infinitief = hele werkwoord  
    1e pers. = wij lopen
    2e pers. = jullie lopen
    3e pers. = zij/ze lopen

    Slide 15 - Tekstslide


    Maar iedereen(falen) weleens.
    A
    faal
    B
    faalt
    C
    faald
    D
    faaldt

    Slide 16 - Quizvraag

    Hij (vinden) dat spel heel leuk.
    A
    vind
    B
    vint
    C
    vindt
    D
    vinden

    Slide 17 - Quizvraag

    (Vinden) je deze les eigenlijk wel leuk?
    A
    Vin
    B
    Vint
    C
    Vindt
    D
    Vind

    Slide 18 - Quizvraag

    Verleden tijd: zwak of sterk?
    Zwak/regelmatig:
    klank blijft gelijk
    Sterk/onregelmatig:
     klank verandert

    Slide 19 - Tekstslide

    Persoonsvorm verleden tijd 
    Is het werkwoord een persoonsvorm verleden tijd? 
    Dan schrijf je: ik-vorm + te(n):
    Wij fietsten naar huis. 
    Zij wachtte op school.

    Of: 
    Ik-vorm + de(n):
    Hij wandelde naar huis.
    Wij beantwoordden de vraag.

    Bij twijfel gebruik je ’t ex-kofschip.

    Slide 20 - Tekstslide

    Is het verleden tijd?
    Is het een zwak (regelmatig) werkwoord?
    Regel: Ik vorm + de(n) of te(n) --> de n is voor meervoud
    Eindigt de stam op een t of een d? Dan staat er dus dubbel of dubbel dt!

    Staat de laatste letter van de stam (hele werkwoord -en) in 'T KoFSCHiP?
    (infinitief = wachten - stam = wacht) 
    EV = ik-vorm +te     De hond blaft - De hond blafte     Zij wacht --> Zij wachtte
    MV = ik-vorm +ten   De honden blaffen - De honden blaften     Jullie wachten --> Jullie wachtten

    Staat de laatste letter van de stam niet in 't kofschip?
    (infinitief = blozen -stam = bloz) 
    EV = ik-vorm +de       U bloost --> u bloosde         Hij brandt de kaars - Hij brandde de kaars
    MV = ik-vorm +den    Wij blozen --> wij bloosden       Jullie branden de kaars  - Jullie brandden de kaars

    Slide 21 - Tekstslide

    Is het verleden tijd?
    Is het een sterk (onregelmatig) werkwoord?
    Bij sterke (regelmatige) werkwoorden verandert de ik-vorm van klank als je het werkwoord in de verleden tijd zet. 
    • Je schrijft het zo kort mogelijk!
    • Je kunt de verleden tijd dan alleen bepalen als je de verleden tijdsvorm weet. 

    Daar komt dus een stukje taalgevoel/taalervaring bij kijken. Dit moet je dus weten!

    Wij gingen naar huis.
    Wij kochten een boek.
    Een lijst met sterke en onregelmatige werkwoorden vind je in paragraaf 5.11 ‘Spelling - Overzicht sterke en onregelmatige werkwoorden’. 

    Slide 22 - Tekstslide

    Wat is een sterk werkwoord?
    A
    Een sterk werkwoord verandert niet van klank
    B
    Een sterk werkwoord verandert wel van klank

    Slide 23 - Quizvraag

    Persoonsvorm verleden tijd 
    Een sterk werkwoord verandert in de verleden tijd vaak van klank. Je schrijft het zo kort mogelijk:

    Wij gingen naar huis.
    Wij kochten een boek.
    Een lijst met sterke en onregelmatige werkwoorden vind je in paragraaf 5.11 ‘Spelling - Overzicht sterke en onregelmatige werkwoorden’. 

    Slide 24 - Tekstslide

    Wat is een sterk werkwoord?
    A
    schilderen
    B
    roepen

    Slide 25 - Quizvraag

    De vorige les (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
    A
    besteden
    B
    besteede
    C
    besteedden
    D
    besteeden

    Slide 26 - Quizvraag

    Hij (stoten) zijn knie aan de tafel.
    A
    stote
    B
    stoote
    C
    stootte
    D
    stootten

    Slide 27 - Quizvraag

    't XKoFSCHiP
    De meeste werkwoorden schrijf je meteen goed als je ze langer maakt. Maar bij sommige werkwoorden kun je niet goed horen of je het werkwoord in de verleden tijd met -de of met -te schrijft. Is het hij slipte of hij slipde? Is het hij tobte of hij tobde?
    Denk dan aan ’ t ex-kofschip. Wanneer de stam van het werkwoord (het hele werkwoord min -en) eindigt op een -t, -x, -k, -f, -s, -ch of -p, krijg je als je de ik-vorm langer maakt -te(n). In de andere gevallen schrijf je -de(n):

    De stam van het werkwoord slippen is slip. De stam eindigt op een -p. Het is dus: slipte. Je schrijft dus: geslipt.
    De stam van het werkwoord tobben is tob. De stam eindigt op een -b. Het is dus: tobde. Je schrijft dus: getobd.

    Slide 28 - Tekstslide

    Slide 29 - Video

    5.11 verkort  schema werkwoordspelling

    Slide 30 - Tekstslide

    Werk voor de deze les (als er tijd over is) + huiswerk: 

    Blz. 175/176, opdracht 8 + blz. 178, inleiding, opdracht 1 t/m 3 + deel 1, opdracht 1 t/m 7 (let op: 7b staat op blz. 180).


    Wat  niet af is = huiswerk
    Klaar = lezen uit je leesboek
    Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
    timer
    25:00

    Slide 31 - Tekstslide

    Leerdoelen
    Aan het einde van deze les:
    • weet je wat de spelling- en grammaticacontrole wel en niet kan;
    • weet je weer hoe je persoonsvormen in de tegenwoordige en verleden tijd spelt;
    • weet je weer hoe 'T KoFSCHiP werkt;
    • kan je werkwoordsfouten herkennen.

    Slide 32 - Tekstslide

    Ik weet wat de spelling- en grammaticacontrole wel en niet kan.


    😒🙁😐🙂😃

    Slide 33 - Poll

    Ik kan werkwoordsfouten herkennen.


    😒🙁😐🙂😃

    Slide 34 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter?

    Slide 35 - Open vraag

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 36 - Open vraag