P2 Les 3 Spelling

Spelling

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling

Slide 1 - Tekstslide

De stam van een werkwoord
Om de stam van een werkwoord te maken, heb je de infinitief (het hele werkwoord, ook wel de meervoudsvorm) van het werkwoord nodig. 
De infinitief is hoe je het woord in een woordenboek zou opzoeken, bijvoorbeeld: lopen, fietsen, vergeten, beginnen, begrijpen, enzovoorts.
Om de stam te maken, haal je –en eraf.
Je krijgt dan soms vreemde woorden, bijvoorbeeld: lop, fiets, verget, beginn, begrijp.

Slide 2 - Tekstslide

Stam of ik-vorm
De ik-vorm wordt soms ook wel de aangepaste stam genoemd.
lop > loop
fiets > fiets
verget > vergeet
beginn > begin
begrijp > begrijp

Slide 3 - Tekstslide

Bepaal of de volgende woorden de stam of de ik-vorm van het werkwoord zijn. Sleep ze naar de juiste kant. 
stam
ik-vorm
reiz
dep
bakk
telefoneer
klev
pas
step
miss
bev
breek

Slide 4 - Sleepvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd - de regels
Onderwerp
Regel
Voorbeeld
ik / ... jij?
ik-vorm
Ik maak mijn huiswerk. 
Maak jij je huiswerk?
jij ...
ik-vorm+t
Jij maakt je huiswerk. 
Hij / zij / het / u
ik-vorm+t
Hij maakt zijn huiswerk. 
Het maakt niet uit. 
wij / zij / jullie
infinitief
Wij maken ons huiswerk. 
Jullie maken jullie huiswerk. 

Slide 5 - Tekstslide

De smurfregel
Als je het lastig vindt om de regel te onthouden, gebruik dan de smurfregel.
Vervang het werkwoord dat op een t-klank eindigt door een ander werkwoord - zoals "smurfen", dat niet op een t-klank eindigt. 
Bij het lezen van de zin zal een hoorbare t-klank op de aanwezigheid van een eind-t in de spelling wijzen. 
Word(t) eens volwassen! → Smurf eens volwassen!
 Je hoort geen t, je schrijft dus geen t; de zin wordt dan Word eens volwassen!
Word(t) je broer straks opgehaald? → Smurft je broer..., Wordt je broer...


Slide 6 - Tekstslide

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Je (leiden) me niet zo gemakkelijk om de tuin!

Slide 7 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Ik (branden) van verlangen om het nieuws te horen.

Slide 8 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Wat (worden) jij later?

Slide 9 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: De paarse lucht (duiden) op onweer.

Slide 10 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: De orkaan (bewegen) zich in de richting van Hawaï, waar de Amerikaanse president op dit ogenblik (vertoeven)

Slide 11 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Is het goed als we je door dit doolhof (leiden)?

Slide 12 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Het vuur (branden) niet goed

Slide 13 - Open vraag

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 14 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - de regels
Onderwerp
Regel
Voorbeeld
ik / ... jij?
ik-vorm+te
ik-vorm+de
Ik maakte mijn huiswerk. 
Maakte jij je huiswerk?
jij ...
ik-vorm+te
ik-vorm+de
Jij maakte je huiswerk. 
Hij / zij / het / u
ik-vorm+te
ik-vorm+de
Hij maakte zijn huiswerk. 
Het maakte niet uit. 
wij / zij / jullie
ik-vorm+ten
ik-vorm+den
Wij maakten ons huiswerk. 
Jullie maakten jullie huiswerk. 

Slide 15 - Tekstslide

Hoe weet je nou of het +de of +te is?

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

't kofschip
  • Als je de stam hebt van een woord, kijk je naar de laatste letter.
  • Als die letter in ‘t kofschip zit, krijg je + te(n) als uitgang.
  • Zit de laatste letter er niet in, krijg je +de(n) als uitgang.

      Ik (stofzuigen) gisteren mijn slaapkamer.
            stofzuigen > stofzuigen
            g is geen medeklinker in ‘t kofschip
            ik stofzuigde gisteren mijn slaapkamer.

Slide 18 - Tekstslide

De hond van de buren (keffen) de hele dag.
        Keffen > keffen
        f is een medeklinker in ‘t kofschip
        De hond van de buren kefte de hele dag.
William Shakespeare (leven) van 1564 tot 1616.
        leven > leven
        v is geen medeklinker in ‘t kofschip
        William Shakespeare leefde van 1564 tot 1616.

Slide 19 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
Niet alle werkwoorden van de Nederlandse taal zijn regelmatig.
Onregelmatige werkwoorden (sterke werkwoorden)
Helaas zit hier geen regel aan.
Loop - liep
Zie - zag

Slide 20 - Tekstslide

Vul het werkwoord in de verleden tijd in:
Jij (besteden) . . . daar écht te weinig aandacht aan.

Slide 21 - Open vraag

Oefeningen

Pagina 275 t/m 280

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide