Lijdend en meewerkend voorwerp

• Nederlands
• Secundair onderwijs

Lijdend en meewerkend voorwerp

Even opfrissen...

- Onderwerp

- Gezegde (WWG en NWG)

Met hun hoeven kunnen de paarden de prairies laten daveren.
Wat is het onderwerp?

Met hun hoeven kunnen de paarden de prairies laten daveren.
Wat is het gezegde?

1. WWG
2. NWG

Met hun hoeven kunnen de paarden de prairies laten daveren.
Waaruit bestaat het WWG??

1. PV + VD
2. PV + te-INF
3. PV
4. PV + INF +INF

Brecht vergat ons iets te vertellen.
Wat is het onderwerp?

Brecht vergat ons iets te vertellen.
Wat is het gezegde?

1. WWG
2. NWG

Brecht vergat ons iets te vertellen.
Waaruit bestaat het WWG

1. PV + INF
2. PV + VD
3. PV+ te-INF
4. PV

Het spookkasteel is het oudste van heel Europa.
Wat is het onderwerp

Het spookkasteel is het oudste van heel Europa.
Wat is het gezegde?

1. WWG
2. NWG

Het spookkasteel is het oudste van heel Europa.
Waaruit bestaat het gezegde?

1. PV
2. PV + naamw. deel + INF
3. PV + naamw. deel + VD
4. PV + naamw. deel

We maken nu kennis met een nieuw zinsdeel

Het lijdend voorwerp

• Enkel bij WWG
• Ondergaat de handeling van WWG - doet niets
• Vervangen door 'iets' of 'iemand'
• Wie/Wat + WWG + o?
• Start nooit met een voorzetsel 

Voorbeelden

Gisteren aten we frietjes.

-> Wie/wat aten we?

Ze feliciteerde de kampioen met zijn overwinning.

-> Wie/wat feliciteerde ze?

Pieter heeft haar niet gezien.

1. haar
2. heeft
3. Pieter

Welk boek raad je me aan?

1. me
2. Welk boek
3. je

Lina showde haar mama haar nieuwe kleren.

1. Lina
2. haar mama
3. haar nieuwe kleren

Neem je bundel erbij.

1. Lees in je bundel 1.1 en 1.2 na.
2. Maak oefeningen  1.2, 1.3, 1.4

We maken opnieuw kennis met een nieuw zinsdeel.

Het meewerkend voorwerp

• Extra aanvulling (niet noodzakelijk)
• VOOR wie/wat of AAN wie/wat is de handeling bedoeld? 
• Meestal met 'aan' of 'voor' maar kan ook weggelaten worden
• AAN wie/wat OF VOOR wie/wat + WWG + o + LV?

Voorbeelden

De kapitein gaf de matrozen opdrachten voor een hele week.

-> Aan wie/wat gaf de kapitein opdrachten?

Ik bakte een taart voor mijn papa.

-> Voor wie/wat bakte ik een taart?

De zon geeft ons energie.

1. De zon
2. ons
3. energie

Hij laat al zijn geld na aan het Kinderkankerfonds.

1. Hij
2. al zijn geld
3. aan het Kinderkankerfonds

Mijn vriend geeft de kat en hond hun eten.

1. Mijn vriend
2. de kat en hond
3. hun eten

Neem je bundel erbij.

1. Lees 2.1 in je bundel.
2. Maak oefeningen 2.1, 2.2, 2.3
3. Alles begrepen? Dan ben je klaar voor deel 3!

0