Herhaling BOA rechtskennis

Herhaling BOA rechtskennis
Hoofstuk 1 en 2
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BeveiligingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 200 min

Onderdelen in deze les

Herhaling BOA rechtskennis
Hoofstuk 1 en 2

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een constitutionele monarchie?
A
Een koninkrijk, waarbij de vorst de macht heeft en geen beperkingen heeft.
B
Een koninkrijk, waarin de macht van de vorst wordt beperkt door de Grondwet.
C
Een koninkrijk, waarbij de Eerste en de Tweede kamer de macht hebben.
D
Een land waarin de bevolking bepaalt wat er gebeurd.

Slide 2 - Quizvraag

Door wie wordt de regering gevormd?
A
de Eerste en Tweede kamer
B
de Koning en ministers
C
de Staten-Generaal en de ministers
D
Gedeputeerde Staten

Slide 3 - Quizvraag

Wat wordt bedoelt met de uitspraak 'de koning is onschendbaar'?
A
De koning kan geen wetten ondertekenen
B
De koning kan niet vervolgd worden voor zijn daden
C
De koning staat boven de wet en hoeft zich er niet aan te houden
D
De koning moet zelf verantwoording afleggen aan het parlement

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent het begrip "democratische rechtsstaat"?
A
Een staat waarin de regering alle macht heeft zonder tussenkomst van het parlement.
B
Een staat waarin burgers geen rechten hebben.
C
Een staat waarin de macht van de overheid wordt beperkt door wetten en waarin burgers invloed hebben door verkiezingen.
D
Een staat waarin alleen de rechter de macht heeft.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor Parlement (1) en waaruit bestaat het Parlement (2)
A
1: Gedeputeerde Staten 2: Eerste en Tweede Kamer
B
1: Provinciale Staten 2: Minsters en Koning
C
1: Staten-Generaal 2: Eerste en Tweede Kamer
D
1: Gedeputeerde Staten 2: Minsters en Koning

Slide 6 - Quizvraag

Voor wie kennen wij in Nederland de getrapte verkiezingen?
A
De Tweede Kamer
B
Gemeenteraad
C
De Eerste Kamer
D
De Provinciale Staten

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen actief en passief kiesrecht?
A
Actief kiesrecht betekent dat je mag stemmen, passief kiesrecht betekent dat je gekozen mag worden.
B
Actief kiesrecht betekent dat je alleen op gemeentelijk niveau mag stemmen, passief kiesrecht betekent dat je alleen op nationaal niveau mag stemmen.
C
Actief kiesrecht betekent dat je mag stemmen, passief kiesrecht betekent dat je alleen mag stemmen voor de Eerste Kamer.
D
Actief kiesrecht betekent dat je mag stemmen, passief kiesrecht betekent dat je niet hoeft te stemmen.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een gedecentraliseerde eenheidsstaat?
A
Een staat waarin alle macht in handen van de centrale overheid ligt.
B
Een staat waarin de macht verdeeld is over verschillende bestuurslagen, zoals gemeenten en provincies, die eigen bevoegdheden hebben.
C
Een staat waarin alleen de koning beslist over alle wetgeving

Slide 9 - Quizvraag

Wie is onze wetgevende macht op landelijk (1), provinciaal (2) en gemeentelijk (3) niveau?
A
1: Regering 2: Gedeputeerde Staten 3: Gemeenteraad
B
1: Regering + SG 2: Gedeputeerde Staten 3: College van B&W
C
1: Regering + SG 2: Provinciale Staten 3: Gemeenteraad
D
1: Regering 2: Provinciale Staten 3: Burgemeester

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de taak van de Provinciale Staten?
A
Het vaststellen van het beleid en het toezien op de uitvoering daarvan
B
Besluiten voorbereiden en uitvoeren
C
Controleren van het beleidsproces en benoeming burgemeester

Slide 11 - Quizvraag

Wie vormen onze Gedeputeerde Staten?
A
Provinciale Staten + Commissaris van de Koning
B
Commissaris van de Koning + gedeputeerden
C
Tweede Kamer + Commissaris van de Koning

Slide 12 - Quizvraag

Wie vormt het dagelijks bestuur op gemeentelijk niveau?
A
Burgemeester
B
College van Burgemeester en Wethouders
C
Gemeenteraad
D
Gemeenteraad en de Burgemeester

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de zittingstermijn van de burgemeester?
A
2 jaar
B
4 jaar
C
6 jaar
D
8 jaar

Slide 14 - Quizvraag

Door wie wordt een wet gemaakt?
A
De regering
B
De regering + SG
C
De regering en de Koning
D
Staten-Generaal + de Koning

Slide 15 - Quizvraag

Een algemeen bindend voorschrift dat geldt voor iedereen binnen een bepaald gebied, noemen we een wet in formele zin
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Wat wil attributie van wetgevingsbevoegdheid zeggen?
A
Dat een wet in formele zin een ander overheidsorgaan rechtstreeks de bevoegdheid verleent om wetten in materiële zin te maken op eigen gezag en eigen verantwoordelijkheid.
B
Dat een wet in materiële zin een ander overheidsorgaan rechtstreeks de bevoegdheid verleent om wetten in formele zin te maken op eigen gezag en eigen verantwoordelijkheid.
C
Dat een wet in formele zin een ander overheidsorgaan rechtstreeks de bevoegdheid verleent om wetten in materiële zin te maken op eigen gezag, maar op verantwoordelijkheid van de Staten-Generaal

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van subdelegatie?
Er is sprake van subdelegatie als een orgaan dat door ...(1)... wetgevende bevoegdheid heeft gekregen
deze bevoegdheid vervolgens weer overdraagt aan een ander orgaan ...(2)...
A
(1) attributie, (2) binnen bepaalde grenzen die door het overdragende orgaan worden vastgesteld.
B
(1) delegatie, (2) binnen bepaalde grenzen die door het overdragende orgaan worden vastgesteld.
C
(1) delegatie, (2) zonder dat het overdragende orgaan daar bepaalde grenzen aan stelt.

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van subdelegatie?
Er is sprake van subdelegatie als een orgaan dat door ...(1)... wetgevende bevoegdheid heeft gekregen
deze bevoegdheid vervolgens weer overdraagt aan een ander orgaan ...(2)...
A
(1) attributie, (2) binnen bepaalde grenzen die door het overdragende orgaan worden vastgesteld
B
( 1) delegatie, (2) binnen bepaalde grenzen die door het overdragende orgaan worden vastgesteld
C
(1) delegatie, (2) zonder dat het overdragende orgaan daar bepaalde grenzen aan stelt.

Slide 19 - Quizvraag

Welke van de volgende stellingen beschrijft het proces van de totstandkoming van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB)?
A
Een AMvB wordt vastgesteld door de Tweede Kamer en goedgekeurd door de Eerste Kamer.
B
Een AMvB wordt opgesteld door de regering en vastgesteld zonder tussenkomst van de Eerste en Tweede Kamer.
C
Een AMvB wordt voorgesteld door de minister-president en goedgekeurd door de Tweede Kamer.
D
Een AMvB wordt vastgesteld door de rechter en beoordeeld door de Raad van State.

Slide 20 - Quizvraag

Wat regelt het privaatrecht?
A
Alles wat in het Strafrecht staat
B
Conflicten tussen burgers onderling
C
Conflicten tussen burgers en overheid
D
Dat zijn onze ongeschreven regels

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een belangrijk doel van het formele strafrecht?
A
Het bepalen van welke gedragingen strafbaar zijn.
B
Het vaststellen van de maximumstraffen voor overtredingen en misdrijven.
C
Het regelen van de procedure die gevolgd moet worden bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
D
Het beschermen van slachtoffers tegen verdere schade.

Slide 22 - Quizvraag

In welke boeken is ons Wetboek van Strafrecht verdeeld en wat is de juiste volgorde?
A
1: Algemene bepalingen 2: Misdrijven 3: Overtredingen
B
1: Misdrijven 2: Overtredingen 3: Algemene bepalingen
C
1: Procedures 2: Strafbare feiten
D
1: Strafbare feiten 2: Misdrijven 3: Overtredingen

Slide 23 - Quizvraag

De commissaris van de Koning wordt .........
A
Benoemd bij koninklijk besluit
B
Benoemd bij provinciale verordening
C
Gekozen door de leden van de Gedeputeerde Staten

Slide 24 - Quizvraag

In een provincie kunnen provinciale verordeningen van kracht zijn. Wie bepaalt in een provincie
welke gedragingen strafbare feiten zijn?
A
De commissaris van de Koning en de Gedeputeerde Staten gezamenlijk
B
De Provinciale Staten
C
Het college van Gedeputeerde Staten
D
De Commissaris van de Koning

Slide 25 - Quizvraag