1. Het Eindexamen Nederlands / Actief lezen: stap 1

Examentraining
Examentraining
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Examentraining
Examentraining

Slide 1 - Tekstslide

Ons einddoel
CSE Nederlands
Dinsdag 17 mei 2022 
13:30 - 16:30

Slide 2 - Tekstslide

#hoedan?
Het eindexamen Nederlands is een vaardigheidsexamen.

Oefenen, oefenen, oefenen dus

Slide 3 - Tekstslide

Hoe ziet het Centraal Examen Nederlands eruit?

Slide 4 - Tekstslide

Bij hoeveel teksten moet je (meestal) vragen beantwoorden op je eindexamen Nederlands?
A
Bij één tekst
B
Bij twee teksten
C
Bij drie teksten
D
Bij vier teksten

Slide 5 - Quizvraag

Zijn alle teksten ongeveer even lang?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Bestaat je eindexamen Nederlands alleen uit meerkeuzevragen?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel vragen moet je ongeveer beantwoorden bij de vier teksten?
A
20 tot 30 vragen
B
35 tot 45 vragen
C
40 tot 50 vragen
D
45 tot 55 vragen

Slide 8 - Quizvraag

Mag je een woordenboek gebruiken tijdens je eindexamen Nederlands?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

Hoe lang mag je over het beantwoorden van die 35 tot 45 vragen doen?
A
anderhalf uur
B
twee uur
C
drie uur
D
drie en een half uur

Slide 10 - Quizvraag

Aanpak van het examen Nederlands

Slide 11 - Tekstslide

Stap 1: Blader het examen door
- Hoeveel teksten?
- Hoeveel vragen?
- Maak een tijdsindeling
- Omcirkel de vragen waarvoor je veel punten krijgt 
 

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel tijd denk je nodig te hebben voor het beantwoorden van de vragen bij de eerste, langste, tekst?

Slide 13 - Open vraag

Hoeveel tijd denk je nodig te hebben voor het beantwoorden van de vragen bij de overige drie teksten samen?

Slide 14 - Open vraag

Hoeveel tijd reserveer je voor het nalopen van je antwoorden op spelling en formulering?

Slide 15 - Open vraag

Tijdsindeling
- Eerste lange tekst: ongeveer 60 minuten
- Andere drie teksten samen: ongeveer 100 minuten
- Antwoorden nalopen op spelling en formulering: 20 minuten

Slide 16 - Tekstslide

Wat doe je als je in tijdnood komt?

Als je in tijdnood dreigt te komen, maak dan de vragen met de meeste punten eerst (bijvoorbeeld vraag 45 van examen 2017-I)

Slide 17 - Tekstslide

Wat doe je met een moeilijke vraag?

Sla de vraag even over.
Zet er een kruis voor.
Probeer het later nog eens.

Slide 18 - Tekstslide

Actief lezen
Om de examentekst goed te begrijpen en de vragen goed te beantwoorden lees je de tekst actief:
- onderstrepen
- markeren
- van aantekeningen voorzien

Actief lezen doe je in vier stappen

Slide 19 - Tekstslide

Benodigdheden actief lezen

- pen
- potlood en gum
- markeerstift

Slide 20 - Tekstslide

Benodigde kennis actief lezen

Kennis van tekstsoortensignaalwoorden en tekstverbanden

Slide 21 - Tekstslide

Actief lezen - stap 1:

globaal lezen

(5 minuten)

Slide 22 - Tekstslide

Wat lees je als je een tekst globaal leest?

Slide 23 - Open vraag

Stap 1: globaal lezen
Lees de inleiding van Tegen het dierensentiment

Slide 24 - Tekstslide

Uit hoeveel alinea's bestaat de inleiding van Tegen het dierensentiment?
A
één
B
twee
C
drie
D
vier

Slide 25 - Quizvraag

Staat er een mening, stelling of vraagstelling in de inleiding?
A
mening
B
stelling
C
vraagstelling
D
geen van drieën

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Zie ook vraag 4
Formuleer in eigen woorden het centrale standpunt van de tekst dat al in alinea 1 wordt verwoord.

Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden. 

Slide 28 - Tekstslide

Antwoord vraag 4
De kern van een goed antwoord is:

De schrijver heeft weinig waardering voor het huidige dierensentiment (in de media).

Maximumlengte van het antwoord: 20 woorden.
Beoordeel de spelling en grammatica.

Slide 29 - Tekstslide

Soorten teksten
- Uiteenzetting (de schrijver wil de lezer informeren)
- Betoog (de schrijver wil de lezer overtuigen)
- Beschouwing (de schrijver wil de lezer aan het denken zetten)
- Een mengvorm van bovenstaande

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het schrijfdoel van de schrijfster van Tegen het dierensentiment?
A
informeren
B
overtuigen
C
aan het denken zetten
D
mengvorm

Slide 31 - Quizvraag

Wat is Tegen het dierensentiment dus voor soort tekst?
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing
D
mengvorm

Slide 32 - Quizvraag

Stap 1: globaal lezen

Lees de laatste twee alinea's (19 en 20) en bepaal de hoofdgedachte van de tekst. 

(Hoofdgedachte: de belangrijkste gedachte van de schrijver over het onderwerp van de tekst)

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Vraag 20: Welke zin drukt het best de hoofdgedachte uit van tekst 1?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 35 - Quizvraag

Actief lezen - stap 2

doelgericht lezen

15 minuten

Slide 36 - Tekstslide

Stap 2: doelgericht lezen
- Scan de hele tekst
- Onderstreep de kernzinnen
- Markeer of omcirkel signaalwoorden

Slide 37 - Tekstslide

De kernzinnen vind je op de voorkeursplaatsen. Waar vind je de kernzin?
A
de eerste zin van een alinea
B
de laatste zin van een alinea
C
de tweede zin van een alinea
D
A, B en C zijn alle drie juist

Slide 38 - Quizvraag

Stap 2: doelgericht lezen
Bekijk de vragen en ga na of er een vraag is over de tekstindeling, waarin tussenkopjes genoemd worden.  

 

Slide 39 - Tekstslide

Tips tussenkopjesvraag
- Kijk goed naar welk tussenkopje er gevraagd wordt
- De tussenkopjes staan altijd al in de juiste volgorde. Tussenkopje 1 komt dus voor tussenkopje 2 in de tekst. 

Slide 40 - Tekstslide

Bij welke alinea begint deel 1: De media en het dierensentiment?

Slide 41 - Open vraag

Slide 42 - Tekstslide

Vraag 2: Bij welke alinea begint deel 2: Verklaring media-aandacht voor het dierensentiment?

Slide 43 - Open vraag

Slide 44 - Tekstslide

Bij welke alinea begint deel 3: Eenzijdige benadering van het dierennieuws

Slide 45 - Open vraag

Slide 46 - Tekstslide

Tussenkopjes
Plaats de tussenkopjes in je examentekst.

Slide 47 - Tekstslide

Stap 2: doelgericht lezen
Geef aan welke alinea's met elkaar verbonden zijn, bijvoorbeeld doordat ze een opsomming of tegenstelling vormen. 

Slide 48 - Tekstslide