Reageren op een klachtenbrief - Les I

Reageren op een klachtenbrief
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Reageren op een klachtenbrief

Slide 1 - Tekstslide

Aandachtsrichter
*Stel je voor: Je bent een kikker en reist van de provincie Limburg naar Amsterdam.
*Schrijf in één minuut jouw verhaal.
*Je hoeft even niet op de spelling- of grammaticaregels te letten.

Slide 2 - Tekstslide

Heb je al eens een klacht moeten afhandelen en hoe ging dat?

Slide 3 - Woordweb

Wat is belangrijk?
*Vriendelijk reageren met empathie voor de klant
*Zakelijk en kort communiceren
*Tekst afstellen op de lezer
*Een passende oplossing bieden

Slide 4 - Tekstslide

Vriendelijk reageren
*Laat zien dat je het vervelend vindt dat de klant dit probleem heeft.
*Maak het probleem niet kleiner en ga niet in discussie.
*Je maakt je excuses voor het ongemak.
*Wees beleefd.

Slide 5 - Tekstslide

Zakelijk en kort communiceren
*Spreek de lezer met u aan.
*Beperk je tot de hoofdzaken en laat bijzaken achterwegen.
*Bijvoorbeeld: als de oplader van de mobiel van de klant kapot is, dan schrijf je alleen daarover. Je hoeft de klant dan niet te informeren over de nieuwste iPhone.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is belangrijk bij vriendelijk reageren?

Slide 7 - Open vraag

Tekst afstellen op de lezer
*Wie is de lezer? Misschien schrijft een jongere de brief of een bejaarde vrouw.
*Vraag je daarbij af hoe je je brief moet verwoorden, opdat de lezer je begrijpt.

Slide 8 - Tekstslide

Een passende oplossing bieden
*Je kunt de klant bijvoorbeeld haar geld teruggeven, een nieuw product sturen of een coupon sturen.

Slide 9 - Tekstslide

Vriendelijk reageren
Zakelijk en kort communiceren
Tekst afstellen op de lezer
Een passende oplossing bieden
Excuses maken voor het ongemak
Spreek de lezer met u aan.
Schrijf een brief aan een bejaarde zo dat hij hem kan begrijpen.
Bied de klant een coupon aan.
Schrijf alleen hoofdzaken op.

Slide 10 - Sleepvraag

Opbouw van de brief
Inleiding
*Bedank de klant voor het benaderen van de klantenservice.
*Geef aan dat je het vervelend vindt dat de klant dit probleem ervaart.
Kern
*Werk het probleem uit en geef uitleg aan de klant.
*Bied een passende oplossing voor het probleem.
Slot
*Maak je excuses voor het ongemak en rond de brief af.

Slide 11 - Tekstslide

Wat hoort bij de inleiding?
A
Bied een passende oplossing voor het probleem.
B
Werk het probleem gedetailleerd uit.
C
Geef aan dat je het probleem vervelend vindt voor de klant.
D
Geef uitleg aan de klant.

Slide 12 - Quizvraag

Waar bied je een oplossing voor het probleem?
A
Dat hoeft niet.
B
In de inleiding
C
In het slot
D
In de kern

Slide 13 - Quizvraag

Signaalwoorden
*Opsomming -> En, ook, tevens, verder, daarbij
*Tegenstelling -> Maar, echter, toch, hoewel, terwijl
*Reden -> Want, omdat, daarom, immers, namelijk, aangezien
*Oorzaak - gevolg -> Doordat, vanwege, hierdoor, daardoor
*Voorwaarde -> Als, wanneer, indien, mits, tenzij

Slide 14 - Tekstslide

Wat voor soort signaalwoord is "hoewel"?
A
Tegenstelling
B
Voorwaarde
C
Reden
D
Opsomming

Slide 15 - Quizvraag

Noem één signaalwoord dat een reden aangeeft.

Slide 16 - Open vraag

Variatie in taal
*In het examen schrijven moet je laten zien dat je herhaling in je tekst voorkomt door gevarieerd te schrijven.
*Dat is best vaag, maar je kunt dit makkelijk doen door tenminste één moeilijk voegwoord en één moeilijk verwijswoord te gebruiken. Meer mag natuurlijk ook.

Slide 17 - Tekstslide

Moeilijke voegwoorden
*Je bent geneigd om vaak makkelijke woorden te gebruiken, zoals: en, maar, omdat, want, ook.
*Om variatie te krijgen moet je proberen om ten minste één moeilijk voegwoord te gebruiken in je tekst, zoals: tevens, terwijl, namelijk, immers, vanwege, indien, mits, tenzij. Moeilijke voegwoorden gebruik je meestal automatisch minder.

Slide 18 - Tekstslide

Noem twee voorbeelden van moeilijke voegwoorden.

Slide 19 - Open vraag

Moeilijke verwijswoorden
*Een moeilijk verwijswoord begint steeds met een bijwoord, zoals daar, waar of hier en eindigt steeds op een voorzetsel. Die noemen jullie ook wel "kastwoorden".
*We doen er een paar samen: bijwoord+voorzetsel, daar+bij, waarop, hierom.

Slide 20 - Tekstslide

Maak zelf zo veel mogelijk moeilijke verwijswoorden.

Slide 21 - Woordweb

Korte herhaling
*Noem één ding dat belangrijk is bij het afhandelen van een klacht.
*Waar in je tekst geef je uitleg aan de klant?
*Noem één signaalwoord voor een opsomming.
*Noem één moeilijk voegwoord of moeilijk verwijswoord.

Slide 22 - Tekstslide

Volgende les
*Jullie gaan in een brief reageren op een klacht.
*Geen huiswerk voor de volgende keer.

Slide 23 - Tekstslide