H10.4 Druk

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doen we vandaag?

- Huiswerk check
- Herhaling van par 14.3
- Leerdoelen van par 14.4
- Instructie par 14.4
- Samen oefenen met lessonup
- Zelfstandig werken 
- Huiswerk schrijven 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling par 14.3 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet een combinatie van een losse en een vaste katrol?
A
hefboom
B
momentsleutel
C
omvormer
D
takel

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke katrol in een takel verandert de richting van de trekkracht?
A
Losse katrol
B
Vaste katrol

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met een vaste katrol....
A
verander je alleen de richting van de kracht
B
wordt het gewicht van de last kleiner
C
wordt het gewicht van de last groter
D
verandert er niets

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de takels hiernaast. Kobus heeft de
middelste takel op zijn boot. Hij hangt een
kist aan de takel en trekt aan het touw. Hij
haalt 12 meter touw binnen. Hoeveel meter
gaat de kist omhoog?
A
2 meter
B
3 meter
C
4 meter
D
6 meter

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je ziet drie takels
wat is waar?
A
afbeelding c heeft drie vaste katrollen
B
afbeelding b heeft 5 touwen
C
afbeelding a heeft 3 vaste katrollen
D
afbeelding c heeft 7 touwen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hst 10.4 "Druk"

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoelen; Je kunt
  1. uitleggen hoe de druk op een ondergrond verandert bij een verandering van de grootte van het oppervlak en de grootte van de kracht.
  2. de druk van een voorwerp op een ondergrond berekenen.
  3. de eenheden van druk in elkaar omrekenen.
  4. situaties benoemen waarbij een kleine druk van belang is.
  5. situaties benoemen waarbij een grote druk van belang is.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voor de vervorming die een kracht veroorzaakt, zijn twee dingen van belang:
• hoe groot de kracht is die wordt uitgeoefend;
• hoe groot het oppervlak is waarop de kracht werkt.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Kracht en oppervlak
Druk hangt af van:
  • Kracht
  • Oppervlak

Druk is Kracht per oppervlakte-eenheid. 


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kracht en oppervlak
De druk wordt groter als:
  • De kracht groter wordt, óf
  • Het oppervlak kleiner wordt

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kracht en oppervlak
F is de kracht in Newton (N)
A is het oppervlak in m2

p is de druk in (N/m2) oftewel Pascal (Pa)
1 N/m2 = 1 Pa
p=AF
druk=oppervlaktekracht
=m2N

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenopdrachten 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenopdracht 1
Een personenauto oefent een druk op de grond uit van 25 N/cm2. Hoeveel pascal is dat?


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldopdracht
Een personenauto oefent een druk op de grond uit van 25 N/cm2. Hoeveel pascal is dat?
Je moet omrekenen van N/cm2 naar N/m2 (Pa).
Er geldt: 1 m2 = 10 000 cm2
25 N/cm2*10 000 cm2=250 000 N/m2
=250 000 Pa=250 kPa

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Druk verkleinen
Als je het oppervlak vergroot waarop een kracht werkt, verklein je de druk.
Bijvoorbeeld een fundering voor een muur

Slide 20 - Tekstslide

In veel situaties wil je dat de druk onder een bepaalde waarde blijft. 
Je kunt ook de oppervlakte waarop de kracht werkt groter maken. Als de fundering breed genoeg is, wordt de druk op de bodem niet zo groot dat de muur verzakt.
Oefenopdracht 2
Een bouwvakker metselt een muur. De muur en de fundering hebben een lengte van 6,0 m. De totale zwaartekracht die de muur op de fundering uitoefent is 240 000 N.
In de voorschriften staat dat de druk die de muur op de grond uitoefent maximaal 8,0 N/cm2 mag zijn.

  1. Bereken hoe breed de fundering ten minste moet zijn.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeldopdracht
  1. gegeven: Zwaartekracht Fz = 240 000 N
                        Lengte muurtje l = 6,0 m
                       maximale druk p = 8,0 N/cm2
  2. Gevraagd: breedte b= .... meter
  3. Uitwerking:             -->            =
                       240 000 N/8 N/cm2 =30 000 cm2 =3 m2
    Maar we moeten de breedte hebben? Wat nu???
p=AF
A=pF

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldopdracht
        240 000 N/8 N/cm2 =30 000 cm2 =3 m2
Maar we moeten de breedte hebben? Wat nu???
  1. gegeven: A= 3 m2, l = 6 m
  2. Gevraagd: Breedte b in meters
  3. Formule: A=l*b  --> b=A/l 
  4. Berekening b= 3/6=0,5
  5. Antwoord: de breedte van de fundering moet 0,50 meter breed zijn

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de formule van druk met de bijbehorende eenheid tussen haakjes in je aantekeningenschrift

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

schrijf de formule om in je aantekeningenschrift naar:
F =....
A=........

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Op een rijplaat onder de band van een auto werkt een kracht van 36000N.
Hierdoor is de druk onder de rijplaat 2000 N/m2.
Bereken de oppervlakte van de plaat in je schrift en geef het antwoord in een getal met in woorden de eenheid.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Autogordels mogen niet te smal zijn. Bij een botsing wordt je lichaam met een kracht van ongeveer 5000N in de gordels geduwd.
Het oppervlak waarmee je lichaam tegen de gordel drukt is 0,4m2.
Bereken de druk van de gordel op je lichaam.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bouwvakker metselt een muur van 6 meter lengte. De totale massa = 1,2 x 10^4 kg. De druk mag maximaal 8,0 N/cm2 zijn.
Bereken hoe breed de fundering ten minste moet zijn.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fz=mg=1,210410=1,2105N
p=8,0m2N10.000=80.000m2N
A=pF=80.0001,2105=1,5m2
b=lA=6,01,5=0,25m

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de opdrachten 1 t/m 10 van 14.4
Klaar?Maak testjezelf van 14.4
Zelfstandig aan het werk
timer
15:00

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoelen; Je kunt
  1. uitleggen hoe de druk op een ondergrond verandert bij een verandering van de grootte van het oppervlak en de grootte van de kracht.
  2. de druk van een voorwerp op een ondergrond berekenen.
  3. de eenheden van druk in elkaar omrekenen.
  4. situaties benoemen waarbij een kleine druk van belang is.
  5. situaties benoemen waarbij een grote druk van belang is.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies