Spelling blok 3 les 1

Lezen
timer
1:00
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
1:00

Slide 1 - Tekstslide

Spelling


BLOK 3 meervoud van zelfstandige naamwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Meervouden
  • Meestal -en of -s achter het woord
  • Soms  haal je een klinker weg
  • Soms voeg je een medeklinker toe
  • Klopt de uitspraak niet, doe je -'s
  • f wordt v, s wordt z
  • Als een woord eindigt op -ee,  komt er -ën achter
  • of je hebt een gek meervoud

Slide 3 - Tekstslide

Meervouden
  • regels voor meervoud zelfstandige naamwoorden
  • voorbeeld
    : Bij de meeste woorden schrijf je EN of S achter het enkelvoud. 
  • bord – borden
  • tafel – tafels
  • actie – acties

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het meervoud van...?
stoel
A
stoelen
B
stoels

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het meervoud van...?
lepel
A
lepelen
B
lepels

Slide 6 - Quizvraag

Meervouden
Soms moet je een klinker weghalen of een medeklinker toevoegen.

vraag – vragen
blik – blikken

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het meervoud van...?
leraar
A
leraren
B
leraaren

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het meervoud van...?
tomaat
A
tomaaten
B
tomaten

Slide 9 - Quizvraag

Meervouden
  • Als er een verkeerde uitspraak kan ontstaan, schrijf je ’s.
  • opa – opa’s
  • ski – ski’s
  • piano – piano’s
  • accu – accu’s
  • hobby – hobby’s
  • (maar: deejay – deejays)

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het meervoud van...?
lama
A
lama's
B
lamaas

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het meervoud van...?
ski
A
skies
B
ski's
C
skieën

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meervoud van...?
spray
A
sprays
B
spray's

Slide 13 - Quizvraag

Meervouden
  • Een f wordt vaak een v.
  • Een s wordt vaak een z.
  • golf – golven
  • buis – buizen
  • (maar: kaars – kaarsen)

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het meervoud van...?
microgolf
A
microgolfen
B
microgolfs
C
microgolven

Slide 15 - Quizvraag

Meervouden
  • Als het woord eindigt op ee, schrijf je ën erachter.
  • zee – zeeën

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het meervoud van...?
slee
A
slees
B
slee's
C
sleeën

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het meervoud van...?
twee
A
twees
B
twee's
C
tweeën

Slide 18 - Quizvraag

Meervouden
  • Soms vorm je het meervoud op een andere manier. Meestal hoor je dan wel hoe je het spelt.
  • blad – bladeren
  • schip – schepen

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het meervoud van...?
schip
A
schepen
B
schippen
C
schips

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meervoud van...?
appel
A
appels
B
appelen
C
appellen

Slide 21 - Quizvraag

Meervouden
  • Van sommige woorden bestaat alleen een enkelvoud.
  • sla, muziek, rijst

Slide 22 - Tekstslide

maken in de les, niet af = HW
BB: blok 3 spelling: 3.8 (alleen 3.1 en theorie)

Slide 23 - Tekstslide