Planten en dieren

Formatief moment
Planten en Dieren
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Formatief moment
Planten en Dieren

Slide 1 - Tekstslide

Een organisme is een levend wezen
A
ja
B
nee

Slide 2 - Quizvraag

Als een boom elk jaar zwaarder wordt, noem je dat ontwikkeling.
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quizvraag

Bij een mens vindt in de jaren tussen de 30 en 40 jaar een groeispurt plaats.
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

Een stilzittende, bijna niet ademende sprinkhaan is dood.
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quizvraag

Een bruine boon kan snel water opnemen door het poortje.
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quizvraag

Deze tekst heb je nodig voor de volgende 2 vragen.

Slide 7 - Tekstslide

De kinderen worden het meest gecontroleerd in de periode tussen 0 en 1 jaar.
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quizvraag

Kruipen, zitten, staan en lopen horen bij de ontwikkeling van een kind.
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

In de levenscyclus van een bruine boon komen als stadia onder andere kiemplant en volwassen plant voor.

In het stadium van de kiemplant ontstaan de zaadlobben.
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

In de levenscyclus van een bruine boon komen als stadia onder andere kiemplant en volwassen plant voor.

In het stadium van de volwassen plant kunnen er zich zaden aan de plant ontwikkelen.

A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Voor fotosynthese is zuurstof nodig.
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

De egel in de afbeelding is een organisme
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Kinderen krijgen hoort bij het levenskenmerk waarnemen.
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quizvraag

meerkeuzevragen

Slide 15 - Tekstslide

Kijk naar de kast op de afbeelding op de vorige bladzijde.

Is deze houten kast levend, dood of levenloos?
A
levend
B
dood
C
levenloos

Slide 16 - Quizvraag

Is het stenen standbeeld levend, dood of levenloos?
A
levend
B
dood
C
levenloos

Slide 17 - Quizvraag

Welke stelling of stellingen zijn juist?

Stelling 1: De zon is een organisme.
Stelling 2: Een stuk ijzer is een organisme.

A
Alleen stelling 1 is juist
B
Alleen stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Geen van beide stellingen zijn juist.

Slide 18 - Quizvraag

Welk organisme of welke organismen in de afbeelding op de vorige bladzijde vertoont/vertonen levenskenmerken?
A
Alleen de volwassen merel en de worm.
B
Alleen de volwassen merel en de mereljongen.
C
De volwassen merel, de mereljongen en de worm.

Slide 19 - Quizvraag

Kijk naar de afbeelding van de bruine boon.

Met welk nummer is de navel aangegeven?
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3
D
nummer 4

Slide 20 - Quizvraag

Kijk naar de afbeelding van de bruine boon.
Met welk nummer is het deel aangegeven waar voedsel zit?
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3
D
nummer 4

Slide 21 - Quizvraag

Kijk naar de afbeelding van de bruine boon.
Uit welk van de genummerde delen in de afbeelding kan een nieuwe plant ontstaan?
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3
D
nummer 4

Slide 22 - Quizvraag

Als je deze groente eet, welke delen van een plant eet je dan?

A
bladeren
B
stengels
C
vruchten
D
wortels

Slide 23 - Quizvraag

In de kassen van het tuincentrum moet je in de winter de fotosynthese stimuleren.

Welke factor moet je dan vooral stimuleren?



A
de bemesting
B
het licht
C
het water
D
de zuurstof

Slide 24 - Quizvraag

Als je een hond uitlaat, dan gaat hij op zoek naar de geur van andere honden. Als de hond die geur geroken heeft, dan plast hij ook op die plek.

Welke twee levenskenmerken horen hierbij?


A
groeien en waarnemen
B
uitscheiden en voortplanten
C
uitscheiden en waarnemen
D
voortplanten en groeien

Slide 25 - Quizvraag

Een cactus heeft stekels. Daarmee is hij aangepast aan zijn omgeving.

Waar is deze aanpassing voor?


A
beweging
B
voeding
C
verdediging
D
voortplanting

Slide 26 - Quizvraag

open vragen

Slide 27 - Tekstslide

Deze tekst heb je nodig voor de volgende vraag.

Slide 28 - Tekstslide

Lees de tekst op de vorige bladzijde.

Schrijf de twee levenskenmerken op die bij de shuttle run test het meest aan de orde komen.

Slide 29 - Open vraag

Stel dat deze groep de shuttle run test in de vierde klas (bovenbouw) nog een keer doet.

De meeste leerlingen halen dan een hogere trap dan in de brugklas.
Door welke soort ontwikkeling komt dat?

Slide 30 - Open vraag

Deze tekst heb je nodig voor de volgende vraag.

Slide 31 - Tekstslide

Hoe heten de eerste blaadjes die boven de grond uitkomen?

Slide 32 - Open vraag

In de winter zien de Klaassens graafsporen van konijnen in hun volkstuin.

Waarom graven die konijnen wortels op?

Slide 33 - Open vraag

EINDE VAN DE TOETS

Slide 34 - Tekstslide