Je gaat een mail schrijven aan je vriend/vriendin. Schrijf over de volgende dingen:
Wat voor bijbaan heb je?
Hoe heb je de bijbaan gevonden?
Hoe vaak werk je daar?
Wat vind je leuk aan je bijbaan? Wat vind je minder leuk?
Hoe zijn je collega's? Hoe is je baas?
Laat zien dat je de regels voor het schrijven van een mail weet.
Slide 4 - Tekstslide
Schrijfopdracht B1
Je wilt een televisie kopen. Je ziet een advertentie voor een tweedehands televisie van 150 euro. Je schrijft een nette mail naar J. Bosch.
Leg uit waarom je de e-mail stuurt.
Stel 3 vragen over de televisie.
Schrijf dat je de prijs te hoog vindt en waarom.
Doe een voorstel voor een andere prijs.
Doe een voorstel om de televisie op te halen. (tijd, plaats)
Sluit de mail passend (beleefd) af. Laat zien dat je de regels voor het schrijven van een beleefde mail weet.
Slide 5 - Tekstslide
Opdracht werkwoorden
Slide 6 - Tekstslide
spreekopdracht
Slide 7 - Tekstslide
spreekopdrachten oefenen
Je wilt iets leuks doen met je klas om het jaar af te sluiten. Bedenk twee ideeën. Vertel aan de klas welke ideeën je hebt. Noem een datum en een tijd om dat te gaan doen. Vraag of de klasgenoten meegaan.
Vertel wat je hobby is. Leg uit waarom je dit leuk vindt, waar je dit doet en hoe vaak en hoe lang dit al je hobby is.
Je bent het niet eens met de beoordeling van de docent. Leg uit waarom je de docent wilt spreken en wat je vindt van de beoordeling. Noem minimaal twee redenen waarom je het er niet mee eens bent. Vraag je docent om een oplossing.
Slide 8 - Tekstslide
Onbekende woorden in een tekst: wat doe je?
Slide 9 - Tekstslide
Onbekende woorden
Synoniem
ander woord met dezelfde betekenis.
individueel --> alleen
Omschrijving
Legt in meer dan één woord de betekenis van een woord uit.
vedette --> een beroemd persoon
Voorbeeld
Leggen de betekenis van een onbekend woord uit.
zuivelproducten --> kaas, kwark
Tegenstelling
Tegenovergestelde van de betekenis
riante --> kleine
Slide 10 - Tekstslide
maken stencil
Maken blz. 12 opdracht 3 vraag 1 t/m 5
maken opdracht 6
opdracht werkwoorden
timer
8:00
Slide 11 - Tekstslide
spreekopdracht oefenen
Vertel iets over jezelf: Mijn naam is......... en ik ben .......jaar.
Waar woon je? Ik woon in............... Ik woon samen met.......
Wat doe je? Ik zit op de ISK in Alphen aan den Rijn
Wat wil je worden? Later wil ik ..................worden.
Slide 12 - Tekstslide
Schrijftips
Schrijf een tekst altijd in alinea's: begin een nieuwe alinea bij een nieuw (deel)onderwerp.'
Schrijf duidelijk de hoofdletters: aan het begin van een zin en bij namen of woorden afgeleid van namen.
Als je een tijdsaanduiding (later, nu, straks)in een zin gebruikt, begin je de zin met dat woord: Later wil ik ............worden.
Voor voegwoorden als maar, omdat, want, dus, zodat...enz. zet je een komma.