3 febr. Verliezen is een kunst opdracht 6, hst. 2 leesvaardig NN
Leesvaardigheid
Nieuw Nederlands
hst. 2
opdracht 6
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Leesvaardigheid
Nieuw Nederlands
hst. 2
opdracht 6
Slide 1 - Tekstslide
Verliezen is een kunst
Lees de tekst;
(blz. 44-46 in Nieuw Nederlands)
Maak daarna de nu volgende opdrachten.
Slide 2 - Tekstslide
1. Wat is het onderwerp van de tekst?
Slide 3 - Open vraag
2. Wat voor soort aandachtstrekker gebruikt de auteur in alinea 1?
A
de actualiteit
B
de geschiedenis
C
een anekdote
D
het belang voor de lezer
Slide 4 - Quizvraag
3. Welke tekstsoort verwacht je: een uiteenzetting, beschouwing of betoog? Leg je antwoord uit.
Slide 5 - Open vraag
4. Welke heeft de tekst, denk je?
A
argumentatiestructuur
B
probleem/oplossing-structuur
C
verklaringsstructuur
D
verleden/heden/-(toekomst)structuur
Slide 6 - Quizvraag
Het tekstgedeelte na de inleiding kan worden onderverdeeld in vier delen die van de volgende kopjes kunnen worden voorzien:
te veel betekenis
strijd is van alle tijden
Individuele verschillen in strijdlust
leren van verlies
Slide 7 - Tekstslide
5. Met welke alinea begint deel 1: te veel betekenis?
A
alinea 2
B
alinea 3
C
alinea 4
D
alinea 5
Slide 8 - Quizvraag
6. Met welke alinea begint deel 2: Strijd is van alle tijden?
A
alinea 5
B
alinea 6
C
alinea 7
D
alinea 8
Slide 9 - Quizvraag
7. Met welke alinea begint deel 3: Individuele verschillen in strijdlust?
A
alinea 6
B
alinea 7
C
alinea 8
D
alinea 9
Slide 10 - Quizvraag
8. Met welke alinea begint deel 4: Leren van verlies?
A
alinea 10
B
alinea 11
C
alinea 12
D
alinea 13
Slide 11 - Quizvraag
9. Wat is de betekenis van: klassieke (al. 1)
A
traditionele; gebruikelijke
B
bijna niet merkbaar
C
verlies van prestige; verlies van aanzien
D
situatie met andere mensen
Slide 12 - Quizvraag
9. Wat is de betekenis van: uitmonden (al. 2)
A
in uitkomen
B
monding van een rivier
C
tegenhouden
D
eindigen
Slide 13 - Quizvraag
9. Wat is de betekenis van: sociale context (al. 5)
A
omgeving
B
door iets beïnvloed worden
C
niet weten hoe het hoort
D
situatie met andere mensen
Slide 14 - Quizvraag
9. Wat is de betekenis van: kroost (al. 6)
A
eendenkroos
B
kinderen; nageslacht
C
gezin
D
familie
Slide 15 - Quizvraag
9. Wat is de betekenis van: aan iets onderhevig zijn (al. 6)
A
toneelgordijnen
B
concentreren
C
zeer belangrijk; onmisbaar
D
door iets beïnvloed of bepaald worden
Slide 16 - Quizvraag
9. Wat is de betekenis van: subtiel (al. 6)
A
bijna niet merkbaar
B
concentreren
C
zeer belangrijk; onmisbaar
D
zich in zichzelf terugtrekken
Slide 17 - Quizvraag
9. Wat is de betekenis van: gezichtsverlies (al. 7)
A
essentieel
B
coulissen
C
verlies van prestige
D
situatie met andere mensen
Slide 18 - Quizvraag
9. Wat is de betekenis van: essentieel (al. 8)
A
traditionele; gebruikelijke
B
concentreren
C
zeer belangrijk; onmisbaar
D
aanwezig
Slide 19 - Quizvraag
9. Wat is de betekenis van: in zijn schulp kruipen (al. 9)
A
zich in zichzelf terugtrekken
B
naar huis gaan
C
verlegen weglopen
D
onder de dekens kruipen
Slide 20 - Quizvraag
9. Wat is de betekenis van: coulissen (al. 11)
A
toneelgordijnen
B
muren
C
panelen
D
deuren
Slide 21 - Quizvraag
9. Wat is de betekenis van: met de staart tussen de benen (al. 11)
A
afgedankt
B
weglopen
C
onmisbaar
D
beschaamd
Slide 22 - Quizvraag
9. Wat is de betekenis van: focussen (al. 12)
A
essentieel
B
concentreren
C
zeer belangrijk; onmisbaar
D
beschaamd
Slide 23 - Quizvraag
10. Leg uit hoe het komt dat sommige mensen slecht tegen hun verlies kunnen? Gebruik voor je antwoord alinea 4.
Slide 24 - Open vraag
11. 'Maar dat is ook een valkuil.' In welke twee (aansluitende) zinnen wordt uitgelegd wat de valkuil inhoudt. Noteer de eerste twee woorden van de eerste zin en de laatst twee woorden van de tweede zin.
Slide 25 - Open vraag
12. Wat is het verschil tussen mensen en dieren als het erom gaat te bewijzen wie de grootste en sterkste is? Baseer je antwoord op alinea 6.
Slide 26 - Open vraag
13. 'Keer op keer blijkt uit onderzoek dat jongens gemakkelijker wedstrijdjes aangaan dan meisjes.' (al.7) Leg m.b.v. de rest van de alinea uit hoe dat komt.
Slide 27 - Open vraag
14. 'We zijn niet allemaal even competitief.' (al.8) Welke drie oorzaken worden daarvoor gegeven? Baseer je antwoord op alinea 8 en 9.
Slide 28 - Open vraag
15. Aan welke signaalwoorden herkende je de tweede en derde oorzaak?
Slide 29 - Open vraag
16. Volgens Nynke Klopstra kunnen veel (top)-sporters niet met hun verlies omgaan. (al.10) Geef daar een voorbeeld van uit de rest van de tekst.
Slide 30 - Open vraag
17. Hoe kun je volgens Nynke Klopstra als sporter het beste met je verlies omgaan? (al. 10)
Slide 31 - Open vraag
18. Welk verschil blijkt uit de tekst tussen iemand die niet wil verliezen en die (volgens Nynke Klopstra) een echte topsporter is.
Slide 32 - Open vraag
19. Waarmee sluit de auteur de tekst af?
A
een aanbeveling
B
een afweging
C
een conclusie
D
een samenvatting
Slide 33 - Quizvraag
20. Wat is het schrijfdoel van de auteur?
Slide 34 - Open vraag
21. Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Niet iedereen kan goed tegen zijn verlies, maar met verliezen kun je wel leren omgaan.
B
Mensen hebben van oudsher al de behoefte om zich doorlopend op allerlei terreinen met elkaar te meten.
C
Slechte verliezers hebben door omstandigheden weinig vertrouwen in zichzelf en anderen.
D
Wie een spelletje verliest, voelt zich vaak een grotere verliezer dan hij in werkelijkheid is.
Slide 35 - Quizvraag
22. Bekijk je antwoorden op vraag 3 en 4 nog eens. Zou je de vragen nog hetzelfde beantwoorden?