Week 6 Nederlands 3 vwo grammatica

Week 5
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Week 5

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken in de les

Algemene afspraken m.b.t. corona!


  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek en pen/papier.
  • Spullen niet op orde: BV op Magister. 
  • Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
  • Mobiele telefoons => bij start van de les in je tas. Een mobiele telefoon is alleen toegestaan als de docent het aangeeft.
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 3 - Tekstslide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 4 - Tekstslide

PTD rapportperiode 2
201 Lezen + woordenschat.                                  Proefwerk 3 x.
3. Mening en argumenten
4. Opbouw van argumenten
Afgerond
202 Taalverzorging. Grammatica + taalverzorging en formuleren                                                                    SO 1 X. 
203 Betoog.                                                                  SO 2X.

Slide 5 - Tekstslide







Donderdag 10 maart
so grammatica en formuleren



Slide 6 - Tekstslide

Week 5  7 februari t/m 
11 februari 2022
  • oofys - LessonUp
  • Cijfers proefwerk lezen: uiterlijk woensdag 16 februari
  • Bespreken opdrachten taalkundig ontleden
  • Start samengestelde zinnen p. 150
  • Volgende week starten we met redekundig ontleden en het betoog

Slide 7 - Tekstslide

Taken week 5


Grammatica taalkundig ontleden: lees pagina 142 en 143
  • Maak opdracht 4 en 5 op  bladzijde 144

Grammatica samengestelde zinnen: lees pagina 150
  • Maak opdracht 1 en 2 op bladzijde 152 (2b hoeft niet!!!)


Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:

  • het uitbreiden van jouw woordenschat.
  • het toepassen van woordraadstrategieën.
  • Je leert wat de taalkundig ontleden is.
  • Je leert hoe je hoofd- en bijzinnen herkent.

Slide 9 - Tekstslide

4. Samengestelde zinnen

Slide 10 - Tekstslide

4. Samengestelde zinnen

Slide 11 - Tekstslide

4. Samengestelde zinnen

Slide 12 - Tekstslide

4. Samengestelde zinnen

Slide 13 - Tekstslide

Woordraadstrategieën
Bij het lezen van een tekst kom je soms moeilijke en onbekende woorden tegen. Aan de hand van de woordraadstrategieën kun je de betekenis van het onbekende woord afleiden uit de tekst.


De volgende woordraadstrategieën kun je inzetten:
 Er staat een synoniem van het woord in de tekst.
 Er staat een omschrijving of definitie van het woord in de tekst.
 Het woord wordt uitgelegd door een voorbeeld.
 Bij het woord staat een woord met de tegenovergestelde betekenis.
 Je kent een deel van het woord of je herkent het woord uit een andere taal.
 Bij de tekst staat een afbeelding.

Slide 14 - Tekstslide

Taalkundig vs. Redekundig

Slide 15 - Tekstslide

Extra uitleg en oefenen
Herhaling lesstof
  • Naslag grammatica Kern - blz. 164-170

Extra oefenen

Slide 16 - Tekstslide

Taalkundig
  1. Taakanalyse – Wat wordt er van mij verwacht?
  2. Voorkennis – Wat weet ik al?

Maak twee rijtjes van de woordsoorten. Verdeel de woordsoorten in makkelijk en moeilijk.

Slide 17 - Tekstslide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

 

De politie heeft in Naarden een nachtelijke klopjacht gehouden op een inbreker die rond middernacht een huis binnen was gedrongen.




Slide 18 - Tekstslide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

 

De politie heeft in Naarden een nachtelijke klopjacht gehouden op een inbreker die rond middernacht een huis binnen was gedrongen.


zelfstandige naamwoorden: politie, Naarden, klopjacht, inbreker, middernacht, huis
lidwoorden: de, een, een, een
bijvoeglijke naamwoorden: nachtelijke

Slide 19 - Tekstslide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle bijwoorden, voorzetsels, voorzetseluitdrukkingen en voornaamwoorden. Geef bij de voornaamwoorden ook aan om wat voor soort het gaat.

 

De acteurs mochten maandagavond over hun nieuwste voorstelling vertellen en wezen daarbij op allerlei actuele privacyvraagstukken.




Slide 20 - Tekstslide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle bijwoorden, voorzetsels, voorzetseluitdrukkingen en voornaamwoorden. Geef bij de voornaamwoorden ook aan om wat voor soort het gaat.

 

De acteurs mochten maandagavond over hun nieuwste voorstelling vertellen en wezen daarbij op allerlei actuele privacyvraagstukken.

bijwoorden: -
voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: over, op
voornaamwoorden: hun (bezittelijk)





Slide 21 - Tekstslide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle werkwoorden. Geef aan wat voor soort werkwoord het.


In sommige fabrieken zullen op de bestaande machines ook andere producten worden gemaakt.




Slide 22 - Tekstslide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle werkwoorden. Geef aan wat voor soort werkwoord het.


In sommige fabrieken zullen op de bestaande machines ook andere producten worden gemaakt.


Zullen: hulpwerkwoord
Worden: hulpwerkwoord
Gemaakt: zelfstandig werkwoord



Slide 23 - Tekstslide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle telwoorden. Geef ook aan of het om een rangtelwoord of hoofdtelwoord gaat en of het om een bepaald of onbepaald telwoord gaat.

 

Volgens de laatste cassettebandjesfabriek van de Benelux is de verkoop van cassettebandjes in de afgelopen vijf jaar vervijfvoudigd, doordat mensen zich afzetten tegen de digitale media.






Slide 24 - Tekstslide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle telwoorden. Geef ook aan of het om een rangtelwoord of hoofdtelwoord gaat en of het om een bepaald of onbepaald telwoord gaat.
 

Volgens de laatste cassettebandjesfabriek van de Benelux is de verkoop van cassettebandjes in de afgelopen vijf jaar vervijfvoudigd, doordat mensen zich afzetten tegen de digitale media.


laatste (onbepaald rangtelwoord)
vijf (bepaald hoofdtelwoord)




Slide 25 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
Deze week oefen je met:
  • het uitbreiden van jouw woordenschat.
  • het toepassen van woordraadstrategieën.
  • het herkennen van woordsoorten in een zin.
  • het herkennen van hoofd- en bijzinnen.

Slide 26 - Tekstslide

Nakijken weektaak

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 1 bladzijde 144
a zelfstandige naamwoorden: politie, Naarden, klopjacht, inbreker, middernacht, huis
lidwoorden: de, een, een, een
bijvoeglijke naamwoorden: nachtelijke
 b zelfstandige naamwoorden: KLM, dinsdag, tiental, vluchten, werkonderbrekingen, luchthavens
  lidwoord: een
  bijvoeglijke naamwoorden: Duitse
 c zelfstandige naamwoorden: parlementslid, werkzaamheden
  lidwoorden: het
bijvoeglijke naamwoorden: homoseksuele, Braziliaanse

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 1 bladzijde 144
 d zelfstandige naamwoorden: honderden, tientallen, zeekoeten, weken
lidwoorden: de
  bijvoeglijke naamwoorden: dode, verzwakte, afgelopen
 e zelfstandige naamwoorden: neerstorten, vrachtvliegtuig, Iran, bemanningsleden, leven
  lidwoorden: het, een
  bijvoeglijke naamwoorden: -

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 2 bladzijde 144
a bijwoorden: -
  voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: over, op
  voornaamwoorden: hun (bezittelijk)
 b bijwoorden: steeds, verder, uiteindelijk
  voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: op, tussen, bij, van, per
  voornaamwoorden: hij (persoonlijk), zo’n (aanwijzend)
 c bijwoorden: er, steeds, vaker, flexibel
  voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: voor, om, te
  voornaamwoorden: -

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 2 bladzijde 144
d bijwoorden: straffeloos
  voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: in
  voornaamwoorden: hun (bezittelijk)
 e bijwoorden: hoeveel
  voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: ten behoeve van, te, per, voor
  voornaamwoorden: -

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 3 bladzijde 144
a werd; koppelwerkwoord; onvoltooid verleden tijd
 b zullen worden gemaakt: hulpwerkwoord, hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord; voltooid tegenwoordige toekomende tijd
 c zou bijgewoond hebben; hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord; voltooid verleden toekomende tijd

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 3 bladzijde 144
d ben geworden; hulpwerkwoord, koppelwerkwoord; voltooid tegenwoordige tijd
 e blijf; koppelwerkwoord; onvoltooid tegenwoordige tijd

Slide 33 - Tekstslide

OK!
Als je hier bent aangekomen, dan heb je je weektaak Nederlands afgemaakt!!!
 

Slide 34 - Tekstslide

Het betoog
Waarom is dit nuttig?
Hoe nu verder?
Wat is een betoog?
Wat gaan we er verder mee doen?

Slide 35 - Tekstslide

Waarom is dit nuttig?

Het delen van eigen ideeën en het kritiek geven op die van anderen gebeurt grotendeels schriftelijk. Het is noodzakelijk dat je deze skills beheerst.

Slide 36 - Tekstslide

Hoe nu verder?
Wat heb je al?
  1. Stelling/standpunt
  2. Argumenten bij jouw stelling

Wat gaan we nu doen?
  1.  Een argumentatiestructuur maken
  2.  Jouw stelling en argumenten omzetten naar een tekst

Slide 37 - Tekstslide

Het betoog
Het betoog is een overtuigende tekst waarmee de schrijver de lezer wil overtuigen van zijn/haar standpunt.

Het standpunt wordt onderbouwd met argumenten:
  • gewoon (voor)argument, feitelijk en/of niet-feitelijk
  • tegenargument + weerlegging
Voor deze opdracht richten we ons alleen op voorargumenten.

Slide 38 - Tekstslide

Betoogstructuur
Titel (Jouw stelling is de titel)

Inleiding 
alinea 1: aandacht trekken lezer + onderwerp introduceren (5W-vragen) + stelling formuleren

Middenstuk
alinea 2: voorargument 1
alinea 3: voorargument 2

Slot:
alinea 4: samenvatting + stelling + terugkoppeling inleiding + goede laatste zin

Slide 39 - Tekstslide

Inleiding

Een inleiding kan verschillende functies hebben. Het is belangrijk om de aandacht van de lezer te trekken en het onderwerp te introduceren. Daarnaast eindig je bij een betoog de inleiding altijd met een stelling. (Je stelt in een betoog geen vraag als stelling!)

Onderwerp introderen met 5W-vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom

Slide 40 - Tekstslide

Voorbeeld inleiding
alinea 1:
Gefrituurde sprinkhanen, gebakken kevers en gedroogde maden: het zijn geen bijzonderheden op de vele markten in Aziatische landen. Voor tachtig procent van de bevolking zijn gefrituurde wespen en andere insecten lekkernijen. In Nederland is dit eerder een uitzondering dan gewoonte. Wij trekken al snel vieze gezichten bij de gedachte om insecten te eten. Toch moet er een oplossing worden bedacht voor de vleesindustrie. Insecten vormen een prima alternatief voor vlees.

Slide 41 - Tekstslide

Middenstuk
In het middenstuk onderbouw je jouw standpunt met argumenten. Een volledige argumentatie bestaat uit:
  1.  Een argument
  2.  Een onderbouwing/uitleg van het argument + verwijzing naar bronnen
  3.  Een voorbeeld (Dit is niet verplicht, maar versterkt een argument vaak wel.)

Voor deze opdracht gebruiken wij alleen voorargumenten. Volgend jaar gaan wij in op het weerleggen van tegenargumenten.

Slide 42 - Tekstslide

Voorbeeld middenstuk
alinea 2:
Ten eerste is het eten van insecten een stuk beter voor het milieu, aldus hoogleraren Marcel Dicke en Arnold van Huis. Voor de productie van eetbaar insectenvlees is namelijk twaalf keer minder voer en grond nodig dan voor de traditionele vleesproductie. Ook worden er bij de productie van insectenvlees honderd keer minder broeikasgassen uitgestoten dan bij de productie van rund- of varkensvlees. Dit komt uit het onderzoek van de consumentenbond naar voren.

Slide 43 - Tekstslide

Voorbeeld middenstuk
alinea 3:
Ten tweede [argument 2] + onderbouwing

Waar moet je op letten:
  1.  Maak gebruik van signaalwoorden.
  2.  Verwijs in de tekst naar bronnen.

Slide 44 - Tekstslide

Slot
In het slot herhaal je jouw standpunt, geef je een samenvatting van de argumentatie en verwijs je terug naar de inleiding. Door terug te komen op de inleiding maak je de tekst rond. Zorg daarbij voor een pakkende laatste zin.

Slide 45 - Tekstslide

Voorbeeld slot
Alinea 4:
Kortom, insecten vormen een prima alternatief voor vlees, omdat het beter is voor het milieu en [argument 2]. Hopelijk zetten veel Nederlanders de stap van "griezelig" naar "uitdagend", zodat er in de zomer geen worstjes maar sprinkhanen op de barbecue liggen.

Slide 46 - Tekstslide

Wat gaan we ermee doen?
  1. Aankomende week schrijf je een betoog van 300 woorden.
  2. Het betoog lever je in via de ELO.
  3. De docent maakt een digitale omgeving waarin de betogen komen te staan.
  4. Na de vakantie gaan we elkaar commentaar geven op de betogen. (Denk hierbij aan de commentaar mogelijkheden bij blogs, opiniesites, krantensites, etc.)

Slide 47 - Tekstslide

Aan de slag
Richtlijnen betoog:

Alinea 1 (circa 50-70 woorden)
Alinea 2 (circa 100 woorden)
Alinea 3 (circa 100 woorden)
Alinea 4 (circa 50-70 woorden)

Slide 48 - Tekstslide

Weektaak 17 afgerond


Nu vakantie....

Slide 49 - Tekstslide