Thema 4 Evolutie B3 De evolutietheorie

Thema 4 Evolutie

B3
De evolutietheorie
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Thema 4 Evolutie

B3
De evolutietheorie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les
  • Herhaling B1 en B2.
  • Uitleg + opdrachten B3 (evolutietheorie)
  • PO Erfelijkheid.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem een voorbeeld van een anorganische stof.

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem een voorbeeld van een organische stof.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er in mitochondriën?
(O2 + glucose --> CO2 + H2O + energie)
"De omzetting van ..."
A
anorganische naar organische stoffen
B
organische én anorganische naar anorganische stoffen
C
organische naar anorganische stoffen
D
anorganische naar organische én anorganische stoffen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er in chloroplasten?
(CO2 + H2O + licht --> C6H12O6 + O2)
"De omzetting van ..."
A
anorganische naar organische stoffen
B
organische én anorganische naar anorganische stoffen
C
organische naar anorganische stoffen
D
anorganische naar organische én anorganische stoffen

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent 'autotroof'?
A
Organismen zijn in staat om organische stoffen te vormen uit anorganische stoffen en energie.
B
Organismen zijn niet in staat om zelf organische stoffen uit anorganische stoffen maken.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar wordt de blauwalg ingedeeld?
A
Autotrofe eukaryoten
B
Heterotrofe eukaryoten
C
Autotrofe prokaryoten
D
Heterotrofe prokaryoten

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaan van prokaryoten
Autotrofen: organismen in staat om organische stoffen te vormen uit anorganische stoffen en energie.

  • Cyanobacteriën (blauwalg): eerste autotroof (2,8 miljoen jaar geleden).
     Produceerden zuurstof door fotosynthese. 


  • Anaerobe organismen stierven uit door zuurstof in atmosfeer. 
  • Aerobe organismen ontstonden: gebruikten zuurstof om organische stoffen af te breken (verbranding) voor de energie.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde van classificatieniveaus?
A
Stam, klasse, orde, familie, geslacht, soort.
B
Familie, orde, klasse, geslacht, stam, soort.
C
Klasse, familie, geslacht, stam, orde, soort.
D
Soort, stam, klasse, orde, geslacht, familie.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Classificatieniveaus

Hiërarchische reeks om soorten een plaats te geven
Stam
Geslacht

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel B3

  • Je kunt uitleggen wat de 
neo-darwinistische evolutietheorie inhoudt.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Definitie evolutie
Evolutie = de ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.


  • Grondlegger van theorie over evolutie is Lamarck.
  • Hij observeerde geleidelijke ontwikkeling.
    --> bijvoorbeeld bij de nek van giraffen. 
  • Theorie is verder ontwikkeld en geformuleerd door
    Charles Darwin in 1859 ('The origin of species').
  • Dit is de Neodarwinistische evolutietheorie


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is natuurlijke selectie?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ontstaat genetische variatie binnen een populatie?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Neodarwinistische evolutietheorie
  • Best aangepaste organismen hebben meeste kans op overleven. 

  • Natuurlijke selectie: best aangepaste organismen kunnen voortplanten en geven genen door aan nakomelingen.

  • Dit is mogelijk door grote genetische variatie binnen een populatie, door:
  1. Recombinatie: herverdelen van erfelijke eigenschappen door meiose en geslachtelijke voortplanting. 
  2. Mutaties: veranderingen in genen door fouten tijdens replicatie van DNA. 

Slide 20 - Tekstslide

e evolutietheorie verklaart hoe de erfelijke eigenschappen van populaties kunnen veranderen en hoe nieuwe soorten kunnen ontstaan. Organismen die het best zijn aangepast aan de leefomgeving hebben de meeste kans om te overleven. Dit verschijnsel heet natuurlijke selectie of survival of the fittest. De best aangepaste organismen kunnen zich voortplanten en geven vervolgens hun genen door aan hun nakomelingen.
Natuurlijke selectie is mogelijk doordat de organismen van een populatie een grote genetische variatie (verschillen in genotypen) hebben. Die variatie is het gevolg van recombinatie en mutaties.
• Recombinatie (het herverdelen van erfelijke eigenschappen) vindt plaats door meiose en geslachtelijke voortplanting. Hierdoor ontstaat bij bevruchting een nieuw genotype.
• Mutaties zijn veranderingen in de genen, die bijvoorbeeld kunnen plaatsvinden doordat er ‘foutjes’ ontstaan tijdens het kopiëren van chromosomen. Gemuteerde genen kunnen in voortplantingscellen terechtkomen en worden doorgegeven aan nakomelingen.
Natuurlijke selectie
  • Door recombinatie en mutatie ontstaan verschillen in genotype en fenotype. 
  • Organismen met best aangepast genotype/ fenotype overleven. 
  • Zij planten voort, en geven hun gunstige eigenschappen door.
  • Genetische variatie en natuurlijke selectie leiden tot verandering van erfelijke eigenschappen binnen een populatie door de tijd. 

Slide 21 - Tekstslide

Door recombinatie en mutatie ontstaan verschillen in genotype en in fenotype. Door natuurlijke selectie hebben organismen met een slecht aangepast fenotype een kleinere overlevingskans en daardoor geen of minder kans om nakomelingen te krijgen en hun genen door te geven. Genetische variatie en natuurlijke selectie leiden ertoe dat de erfelijke eigenschappen van populaties kunnen veranderen.
Een geleidelijke verandering van een soort komt dus tot stand door:
1 genetische variatie die is ontstaan door mutatie en recombinatie
2 natuurlijke selectie, waarbij de best aangepaste organismen overleven
3 voortplanting, waarbij de gunstige eigenschappen aan nakomelingen worden doorgegeven
Neodarwinistische evolutietheorie
  • Essentiële factor van natuurlijke selectie is selectiedruk
  • Dit is de invloed van milieufactoren op genetische variatie in een populatie. 
  • Hoge selectiedruk versnelt het proces. 

Bijvoorbeeld: in een droog jaar zullen giraffen met kortere nek eerder sterven door voedselgebrek. 

Best aangepaste dieren hebben grotere kans op nakomelingen, oftewel grootste fitness  (voortplantingssucces). 

Slide 22 - Tekstslide

Door recombinatie en mutatie ontstaan verschillen in genotype en in fenotype. Door natuurlijke selectie hebben organismen met een slecht aangepast fenotype een kleinere overlevingskans en daardoor geen of minder kans om nakomelingen te krijgen en hun genen door te geven. Genetische variatie en natuurlijke selectie leiden ertoe dat de erfelijke eigenschappen van populaties kunnen veranderen.
Een geleidelijke verandering van een soort komt dus tot stand door:
1 genetische variatie die is ontstaan door mutatie en recombinatie
2 natuurlijke selectie, waarbij de best aangepaste organismen overleven
3 voortplanting, waarbij de gunstige eigenschappen aan nakomelingen worden doorgegeven
Neodarwinistische evolutietheorie
  • Adaptatie = mate van aanpassing van een populatie aan de omgeving. 
  • Hoe groter de genetische diversiteit binnen een populatie, hoe groter de overlevingskans. 

Want: de kans is dan groter dat er organismen tussen zitten die adaptaties aan nieuwe omstandigheden mogelijk maken. 

Bijvoorbeeld: bij een nieuwe ziekteverwekker is de kans dan groter dat enkele individuen genen bezitten voor een goede afweer hiertegen. 

Slide 23 - Tekstslide

Door recombinatie en mutatie ontstaan verschillen in genotype en in fenotype. Door natuurlijke selectie hebben organismen met een slecht aangepast fenotype een kleinere overlevingskans en daardoor geen of minder kans om nakomelingen te krijgen en hun genen door te geven. Genetische variatie en natuurlijke selectie leiden ertoe dat de erfelijke eigenschappen van populaties kunnen veranderen.
Een geleidelijke verandering van een soort komt dus tot stand door:
1 genetische variatie die is ontstaan door mutatie en recombinatie
2 natuurlijke selectie, waarbij de best aangepaste organismen overleven
3 voortplanting, waarbij de gunstige eigenschappen aan nakomelingen worden doorgegeven
Creationisme
  • Andere opvatting over het ontstaan van leven. 
  • Verschillende stromingen binnen het creationisme. 

Creationisme: gebaseerd op geloof. 
Evolutietheorie: gebaseerd op wetenschappelijk bewijs. 

Slide 24 - Tekstslide

Door recombinatie en mutatie ontstaan verschillen in genotype en in fenotype. Door natuurlijke selectie hebben organismen met een slecht aangepast fenotype een kleinere overlevingskans en daardoor geen of minder kans om nakomelingen te krijgen en hun genen door te geven. Genetische variatie en natuurlijke selectie leiden ertoe dat de erfelijke eigenschappen van populaties kunnen veranderen.
Een geleidelijke verandering van een soort komt dus tot stand door:
1 genetische variatie die is ontstaan door mutatie en recombinatie
2 natuurlijke selectie, waarbij de best aangepaste organismen overleven
3 voortplanting, waarbij de gunstige eigenschappen aan nakomelingen worden doorgegeven

Slide 25 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Maak opdracht 29 t/m 39
  • Rond de basisstof af met de Flitskaarten en Test Jezelf.

Klaar? Neem dan de Context leefwereld
 'Evolutie van warmbloedigen' door 
en maak opdracht 40 t/m 43.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 27 - Video

Deze slide heeft geen instructies