2.4 - De celkern

De celkern
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De celkern

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
  • Bespreken huiswerk
  • Herhaling
  • Uitleg basisstof 4: de celkern
  • Maken opdrachten 

Slide 2 - Tekstslide

2.2:
4 & 6
Met een aantal vragen gaan we de vorige basisstoffen herhalen.

Slide 3 - Woordweb

Zet op volgorde van groot naar klein
Orgaanstelsel
Orgaan
Weefsel
Cel
Organisme

Slide 4 - Sleepvraag

Welke soort cel is dit?
A
plantaardige cel
B
dierlijke cel
C
schimmel cel
D
bacterie cel

Slide 5 - Quizvraag

Welke onderdelen zitten er in een plantencel? Sleep de goede antwoorden ernaar toe
plantencel
celmembraan
cytoplasma
Vacuole
celwand
bladgroenkorrels
celkern

Slide 6 - Sleepvraag

Wat is de functie van de vacuole? Sleep het juiste antwoord naar het vinkje
Stroperige vloeistof waarin alle celorganellen liggen
Bepaalt welke stoffen de cel in en uit mogen
Regelt wat er in de cel gebeurt
Met vocht gevuld blaasje dat stevigheid geeft aan de cel
Geeft stevigheid

Slide 7 - Sleepvraag


Wat is waar?
A
Cel 1: plantaardige cel Cel 2: dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie Cel 2: dierlijke cel
C
Cel 1: dierlijke cel Cel 2: plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmelcel Cel 2: plantaardige cel

Slide 8 - Quizvraag

Welke cel heeft bladgroenkorrels?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Plantaardige en dierlijke cellen
D
Schimmelcel

Slide 9 - Quizvraag

Bij dierlijke cellen zorgt de celwand voor stevigheid
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Waarmee is de vacuole gevuld?
A
Water met opgeloste stoffen
B
Lucht
C
Cytoplasma
D
Tussencelstof

Slide 11 - Quizvraag

Bladgroenkorrels zitten alleen in .....
A
dierlijke cellen
B
plantaardige cellen

Slide 12 - Quizvraag

Hebben dierlijke cellen een celwand?

A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Dierlijke cel

Plantaardige cel
Celwand
Celmembraan
Celmembraan
celkern
Vacuole
Celkern
Korrels

Slide 14 - Sleepvraag

celmembraan
celkern
cytoplasma

Slide 15 - Sleepvraag

Wat ga je leren?
Leerdoelen:
Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen. 

Slide 16 - Tekstslide

Celkern.
 De celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt.
In de celkern zitten chromosomen

Slide 17 - Tekstslide

In elke celkern in ons lichaam zit hetzelfde erfelijk materiaal

Slide 18 - Tekstslide

Chromosomen

Slide 19 - Tekstslide

Chromosomen
Alle cellen van planten en dieren hebben een celkern. 
De celkern regelt wat er in de cel gebeurt. 
In de celkern liggen chromosomen

Mensen hebben in elke lichaamscel 46 chromosomen.

Chromosomen kun je alleen zien (met een microscoop)
 als de cel zich gaat delen. 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Celkern->chromosomen->DNA

Slide 22 - Tekstslide

Wat is dat DNA?
Belangrijke drager van jouw erfelijke eigenschappen. 

Genen bestaan uit 
  • Base paren (ATCG)

Slide 23 - Tekstslide

DNA
DNA bestaat uit lange ketens van nucleotiden:
  1. Stikstofbase

4 soorten stikstofbasen:
Adenine, Thymine, Guanine of Cytosine

Complentaire baseparing: 
koppels A-T en C-G 

Slide 24 - Tekstslide

Erfelijke eigenschappen
Eigenschappen die je hebt gekregen van je
ouders noemen we erfelijke eigenschappen.

Chromosomen bestaan voor een groot deel
uit DNA. DNA bevat de informatie voor de
erfelijke eigenschappen. 

Sommige eigenschappen hebben ook met je leefomgeving te maken. Hoe groot je wordt, wordt ook bepaald door of je goed eet. 

Slide 25 - Tekstslide

Belangrijk DNA
Jouw DNA heeft verder niemand en jouw DNA vertelt wat over jou.

DNA wordt dus ook gebruikt bij onderzoek. 
Bijvoorbeeld bij erfelijke ziekten of bij onderzoek bij misdaden. 

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag
KGT
Wat? 
Hoe? 
Hulp? 
Klaar? 

Havo
Wat? Lees 2,5 en maak 1 tot en met 10.
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je.
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij BRO
Klaar?
Nakijken!


Doelen:
Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen. 
timer
5:00
KGT
Wat? Lees 2.4 en maak opgave 1 tot en met 9.
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je.
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij BRO
Klaar?
Nakijken!

Slide 27 - Tekstslide

Zelfstandig werken 
Wat?  Lees 2.4 en maak opgave 1 tot en met 9.
Hoe?  Je mag fluisterend overleggen met je buur
Hulp? Boek, buur bureau
Tijd? 15 minuten. 
Uitkomst? 
Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen. 
Klaar?  Nakijken
timer
5:00

Slide 28 - Tekstslide