Les 3: herschrijven van zinnen.

Samengestelde zinnen  &  voegwoorden
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samengestelde zinnen  &  voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Vorige/deze les
Vorige les:
  • Hebben we gekeken naar zinsverbanden
  • Hebben we gekeken naar voegwoorden






Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Na deze les:
  • weet je hoe je enkelvoudige zinnen kunt herschrijven naar samengestelde zinnen.
  • Weet je hoe je samengestelde zinnen kunt herschrijven naar enkelvoudige zinnen. 

Slide 3 - Tekstslide

Zinsverbanden en signaalwoorden
  • Zinnen en alinea’s staan niet zomaar achter elkaar. Tussen zinnen en alinea’s bestaan verbanden. Ze vormen samen een goed lopend geheel. 

  • Een verband tussen zinnen: zinsverband
  • Een verband tussen alinea’s: alineaverband

  • Vaak wordt een verband aangegeven door een signaalwoord.
  • Soms moet je het signaalwoord er zelf bij bedenken. 


Slide 4 - Tekstslide

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband MIDDEL-DOEL?
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat

Slide 5 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband TEGENSTELLING?
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 6 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband VOORBEELD?
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 7 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband OPSOMMING?
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 8 - Quizvraag

Lange zinnen
  • Een veelgemaakte fout in geschreven teksten, is dat er door de schrijver veel te lange zinnen zijn gemaakt. Kijk bijvoorbeeld maar naar deze alinea die een leerling uit klas 4 schreef:
 

  • “Ik zou dit boek aanraden omdat het een leuk boek is ook voor mensen die niet van lezen houden omdat het niet kort is en als je fan bent van wielrennen is het zeker interessant om te horen hoe het eraan toe gaat in een race.”

Slide 9 - Tekstslide

Van samengestelde zinnen naar enkelvoudige zinnen
  • Van de samengestelde zin ‘De lange bootreis die ik maakte van Zuid-Amerika naar Afrika heb ik erg zwaar gevonden’ kun je de volgende twee enkelvoudige zinnen maken:

  • ‘Ik maakte een lange bootreis van Zuid-Amerika naar Afrika. Deze bootreis heb ik erg zwaar gevonden.’


Slide 10 - Tekstslide

“De lange bootreis van Zuid-Amerika naar Afrika heb ik erg zwaar gevonden, omdat ik te weinig eten mee aan boord had genomen.”
  • Doe je de tijdproef, dan ontdek je dat er twee persoonsvormen in deze samengestelde zin zitten: ‘heb’ en ‘had’. De zinnen zijn redengevend verbonden door het voegwoord ‘omdat’.
  • Om van deze samengestelde zin twee enkelvoudige zinnen te maken, moet je de ‘gevoegde’ delen uit elkaar halen. Haal je het voegwoord weg, dan krijg je dit:
  • “De lange bootreis van Zuid-Amerika naar Afrika heb ik erg zwaar gevonden. Ik te weinig eten mee aan boord had genomen.”
  • “De lange bootreis van Zuid-Amerika naar Afrika heb ik erg zwaar gevonden. Ik had (namelijk) te weinig eten mee aan boord genomen.”



Slide 11 - Tekstslide

Maak 7 enkelvoudige zinnen.
“Ik zou dit boek aanraden omdat het een leuk boek is ook voor mensen die niet van lezen houden omdat het niet kort is en als je fan bent van wielrennen is het zeker interessant om te horen hoe het eraan toe gaat in een race.”

Slide 12 - Open vraag

Van enkelvoudige zinnen naar samengestelde zinnen
  • Let erop dat je komma’s op de juiste manier gebruikt: plaats ze vóór de voegwoorden die een komma nodig hebben (zoals ‘maar’, ‘want’ en ‘omdat’).
  • De dieren in de Oostvaardersplassen kunnen er zelf natuurlijk niets aan doen. Ze zijn met teveel. Ze vreten de hele weide kaal.
  • De dieren in de Oostvaardersplassen kunnen er zelf natuurlijk niets aan doen, maar ze zijn met teveel en ze vreten de hele weide kaal.

Slide 13 - Tekstslide

Herschrijf het stuk nu naar goedlopende samengestelde zinnen. “Ik zou dit boek aanraden omdat het een leuk boek is ook voor mensen die niet van lezen houden omdat het niet kort is en als je fan bent van wielrennen is het zeker interessant om te horen hoe het eraan toe gaat in een race.”

Slide 14 - Open vraag

Verwijswoorden
  • Een verwijswoord is een woord dat naar een ander woord, een woordgroep of een hele zin verwijst.

  • Saskia geniet van de warme zomerdagen. Ze gaat lekker zwemmen en eet heerlijke ijsjes.
  • Het woord ‘Ze’ is een verwijswoord, want het verwijst naar Saskia. Het is dezelfde persoon.

  • Verwijswoorden worden niet voor niks gebruikt. Kijk maar eens wat er gebeurt als je géén verwijswoorden gebruikt:

  • Siem heeft zin in de vakantie. Siem gaat dan samen met Siems ouders een weekje weg. Siems vader heeft Siem verteld dat ze naar Kreta gaan.

Slide 15 - Tekstslide

Die/dat en deze/dit
  • In teksten gebruik je vaak verwijswoorden om naar eerdergenoemde woorden, zinsdelen of zinnen te verwijzen. Hiermee voorkom je storende woordherhalingen. Het is dan wel belangrijk dat je de juiste verwijswoorden gebruikt.
  • Als je verwijst naar een zelfstandig naamwoord, dan moet je kijken naar het lidwoord
dat voor het zelfstandig naamwoord staat of kan staan. Is het een ‘de‘ of een ‘het’ woord?
  • Voor ‘de woorden’ gebruik je de verwijswoorden ‘die’ en ‘deze’. Kijk maar:
De jongen die, de prijzen die... Deze (jongen), deze (prijzen)
  • Voor ‘het woorden’ gebruik je de verwijswoorden ‘dat’ en ‘dit’. Kijk maar:
Het meisje dat, het jongetje dat... Dit (meisje), dit (jongetje)

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht
Nog uit te werken

Slide 17 - Tekstslide

Wat ging goed?

Slide 18 - Tekstslide

Ik weet hoe ik van enkelvoudige zinnen, samengestelde zinnen maak.
Ja
Nee
Een beetje

Slide 19 - Poll

Ik weet hoe ik van samengestelde zinnen, enkelvoudige zinnen maak.

Ja
Nee
Een beetje

Slide 20 - Poll