3V Unit 7 Grammar all tenses

Present Simple

Gebruik: Feiten, gewoonten, dingen die je met regelmaat doet.
Signaalwoorden: always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on Saturdays

Hoe maak je de Present Simple:
Werkwoord (+s) (He, She, It -> +s)
I always walk to school.
She runs home. 

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Present Simple

Gebruik: Feiten, gewoonten, dingen die je met regelmaat doet.
Signaalwoorden: always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on Saturdays

Hoe maak je de Present Simple:
Werkwoord (+s) (He, She, It -> +s)
I always walk to school.
She runs home. 

Slide 1 - Tekstslide

Present Continuous (-ing vorm)

Gebruik: Als iets nu gebeurd, dat iets bezig is maar niet op dit moment, tijdelijke situaties of situaties die langzamerhand veranderen.
Signaalwoorden duiden aan dat iets nu bezig is.

Hoe maak je de Present Continuous:
 to be + werkwoord –ing
I am reading the newspaper right now.
He is laughing at me at the moment.



Slide 2 - Tekstslide

_____ (you/come) tonight?

Slide 3 - Open vraag

(he/eat) rice every day?

Slide 4 - Open vraag

They _____ (not/come) to the party tomorrow.

Slide 5 - Open vraag

Past Simple

Gebruik: Als je verwijst naar iets in het verleden als een feit, gewoonte, gebruik.
Signaalwoorden of tijdsbepalingen: Used to, when, A minute ago, last week, yesterday

Hoe maak je de Past Simple:
Werkwoord (+ed)
(2e kolom onregelmatige werkwoorden)

I used to live on a farm when I was six.
He loved hockey when he was 9.



Slide 6 - Tekstslide

Past Continuous (-ing vorm verleden tijd)

Gebruik:
- Als je wil aangeven dat je iets een tijdje deed in het verleden.
- Dat er iets gebeurde toen of terwijl er iets anders plaatsvond.
- Als je de handeling in het verleden wilt benadrukken.
Signaalwoorden: While, when, during, at the moment

Hoe maak je de Past Continuous:
Was/ were + werkwoord + ing
I was working in the garden all afternoon.
We were paying attention the whole time.


Slide 7 - Tekstslide

I _____ (sit) in a cafe when you ______(call) .

Slide 8 - Open vraag

At 7pm yesterday, we _______
(listen) to music.

Slide 9 - Open vraag

What _________ (they/do) at 10pm last night - it was really noisy?

Slide 10 - Open vraag

Present Perfect
Form: has/have + past participle
We use the Present Perfect to say that an action happened at an unspecified time before now.

Examples:
I think I have met him once before.
Have you read that book yet?


Slide 11 - Tekstslide

Present Perfect
What exactly is unspecified in this context?
  • Experiences: I have been to France Three Times
  • Changes over time: You have grown since the last time I saw you.
  • Accomplishments: Our son has learned how to read.
  • An uncompleted action you are expecting: The rain hasn't stopped yet.
  • Multiple actions at different times: The army has attacked that city five times.

Slide 12 - Tekstslide

Present Perfect
We can also use the Present Perfect to say that something has started in the past and has continued up untill now. 

Examples:
I have had a cold for two weeks.
Mary has loved chocolate since she was a little girl.

Slide 13 - Tekstslide

Past Perfect
Gebruik
Past Perfect wordt gebruikt om aan te geven dat een gebeurtenis plaatsvond voor een andere gebeurtenis.

Hoe maak je de Past Perfect:
1. Subject + had + past participle (eindigd vaak op –ed)
2. Onregelmatige werkwoorden: 3e vorm (break – broke – broken)


Signaalwoorden: Als er woorden als before, after, because, as soon as of when in een zin staan, dan gebruik je vaak een past perfect in de zin.



Voorbeeld
Ik ben weggelopen nadat ik mijn dansles had gemist.

Had gemist is de past perfect.

Past Perfect komt vaak in combinatie met de Past Simple. Ik ben weggelopen staat dan in de Past Simple

I ran away after I had missed my dance lesson.

Slide 14 - Tekstslide

Future Tenses
1. Will/ Shall

Shall: Bij spontane besluiten
Shall I carry that bag for you?

Will: Bij iets dat je zult doen
We will go to Venice some time next year.

Slide 15 - Tekstslide

Future Tenses
2. Going to + full verb
Gebruik:
- als je wilt aangeven dat iemand iets in de toekomst van plan is. - als je een voorspelling doet waar je bewijs voor hebt, bijv.:

Look at those dark clouds! It is going to rain.
(Kijk eens naar die donkere wolken! Het gaat zo regenen.)

Slide 16 - Tekstslide

Future Tenses
2. Going to + het hele werkwoord
Vorm:
am / are / is + going to + full verb

- I am going to walk to the station in ten minutes.
- He is going to eat some fruit.
- They are going to visit the museum next week.


Slide 17 - Tekstslide

Future Tenses
3. Present Continuous (-ing vorm)
Gebruik
- om aan te geven dat er iets geregeld is voor de toekomst. 

Vorm : am / are / is + verb-ing

I am taking my friend to the cinema tonight.



Slide 18 - Tekstslide

Future Tenses
4. Present Simple
Gebruik
- als je het hebt over een dienstregeling, rooster of reisschema.
Vorm: Verb (+s, SHIT-Rule)

The train leaves in three minutes.
The bus arrives at 14:30.



Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link